Herhalen woordsoorten

Planning voor komende tijd

Week 7: proefwerk grammatica - woordsoorten - 18 feb.
Alle hoofdstukken van woordsoorten

Week 11: Proefwerk week - leesvaardigheid - H1 t/m H4.

1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Planning voor komende tijd

Week 7: proefwerk grammatica - woordsoorten - 18 feb.
Alle hoofdstukken van woordsoorten

Week 11: Proefwerk week - leesvaardigheid - H1 t/m H4.

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?

Herhalen van de woordsoorten (taalkundige ontleding).
  • zelfstandige naamwoorden
  • lidwoorden
  • bijvoeglijke naamwoorden
  • zelfstandig werkwoord
  • hulp werkwoord
  • aanwijzende en vragende voornaamwoorden
  • voorzetsels
  • bijwoorden
 

Slide 2 - Slide

Benoem de woordsoorten:
De vakantiefoto's hangen aan de muur in mijn slaapkamer.
'vakantiefoto's' is een
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Hulpwerkwoord (hww)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bnw)
D
Zelfstandig werkwoord (zww)

Slide 4 - Quiz


Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
'heeft' is een ...
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 5 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
'de' =
A
ww
B
olw
C
bn
D
blw

Slide 6 - Quiz

Die boze buurman van hem heeft de politie weer gebeld.
'Die' is...
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 7 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
'gewonnen' is ..
A
vz
B
zn
C
zww
D
hww

Slide 8 - Quiz


Wie zal de docent niet missen volgend schooljaar?
'Wie' is een...
A
zn : zelfstandig naamwoord
B
bn: bijvoeglijk naamwoord
C
aanw vnw: aanwijzend voornaamwoord
D
vr vnw: vragend voornaamwoord

Slide 9 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Woordsoorten zijn lastig.
Tot welke woordsoort hoort het woord 'Woordsoorten'
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord

Slide 10 - Quiz

Benoem de woordsoort van het andersgedrukte woord:
Alle ............................ leerlingen zal de docent zeker missen volgend schooljaar!
gezellige
A
zn : zelfstandig naamwoord
B
bn: bijvoeglijk naamwoord
C
aanw vnw: aanwijzend voornaamwoord
D
bw: bijwoord

Slide 11 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Om acht uur vertrekken we met de bus naar Antwerpen.
'Antwerpen' is ..
A
bn
B
zn
C
zww
D
vz

Slide 12 - Quiz

Dat is een goed hockeyteam.

Benoem de woordsoort van 'goed' in de zin
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
zelfstandig werkwoord

Slide 13 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Woordsoorten zijn lastig.

'lastig' is
A
znw
B
ww
C
bnw
D
lw

Slide 14 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
'prijs' is ..
A
ww
B
zn
C
bvn
D
lw

Slide 15 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Om acht uur vertrekken we met de bus naar Antwerpen.
'met' is ..
A
vz
B
znw
C
kww
D
bvn

Slide 16 - Quiz

Benoem de woordsoort van het andersgedrukte woord:
Waarover spraken de vriendinnen ?
'gisteren' is een...
gisteren
A
zn : zelfstandig naamwoord
B
lw: lidwoord
C
aanw vnw: aanwijzend voornaamwoord
D
bw: bijwoord

Slide 17 - Quiz

Benoem de woordsoorten:

Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
'de' is ..
A
blw
B
zn
C
bnw
D
olw

Slide 18 - Quiz

Wat is waar over zelfstandig naamwoorden? Meerdere antwoorden mogelijk
A
Eigen namen zijn zelfstandige naamwoorden
B
Zelfstandige naamwoorden kennen een vergrotende trap
C
Zelfstandige naamwoorden kun je een verkleinwoord van maken
D
Een zelfstandig naamwoord kent een meervoudsvorm

Slide 19 - Quiz

Wat is waar? Meerdere antwoorden mogelijk.
A
Een persoonsvorm is altijd een hulp werkwoord
B
Een persoonsvorm kan een hulpwerkwoord zijn.
C
Een persoonsvorm is altijd een zelfstandig werkwoord
D
Een persoonsvorm kan een zelfstandig werkwoord zijn.

Slide 20 - Quiz

Wat is GEEN vragend voornaamwoord?
A
wie
B
welke
C
wanneer
D
wat

Slide 21 - Quiz


Een bijwoord kan alleen iets zeggen over een ander bijwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 22 - Quiz

Wat zijn de BIJWOORDEN?
A
in, op, onder
B
gedurende, tijdens, te
C
heel, niet, snel
D
erg, wel, over

Slide 23 - Quiz

Bijwoord is ...

Ik ben niet moe.
A
ik
B
ben
C
niet
D
moe

Slide 24 - Quiz



Zoek het bijwoord:

Morgen geef ik een feestje.
A
morgen
B
geef
C
een
D
feestje

Slide 25 - Quiz

Deze woordsoorten oefening ging...
A
niet zo goed
B
goed
C
heel goed

Slide 26 - Quiz