Grammatica woordsoorten deel 2

Grammatica: Woordsoorten - jaar 2
Elk woord in een zin kun je benoemen
deel 2
voorzetsel en persoonlijk voornaamwoord
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1-3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Grammatica: Woordsoorten - jaar 2
Elk woord in een zin kun je benoemen
deel 2
voorzetsel en persoonlijk voornaamwoord

Slide 1 - Slide

Woordsoorten die je aan het eind moet kennen:
  • lidwoorden: bepaald/onbepaald
  • zelfstandige naamwoorden: abstract, concreet en eigennaam 
  • werkwoorden: zelfstandig, hulp- en koppelwerkwoord
  • bijvoeglijk naamwoorden 
  • voorzetsels
  • voornaamwoorden:                                                                                                                                     persoonlijk , bezittelijk, wederkerend, wederkerig, vragend, aanwijzend, betrekkelijk en   onbepaald
  • telwoorden: hoofdtelwoorden bepaald/onbepaald en rangtelwoorden bepaald/onbepaald
  • bijwoorden

Slide 2 - Slide

Voorzetsel (vz) deel 1
Voorzetsels staan in zinsdelen waarbij je een vraag kunt stellen als: 
waarin, waaronder, waarmee of waardoor. 

Voorbeelden van voorzetsels zijn: 
van, na, met, tegen, achter, in, naast, langs.

Een voorzetsel staat nooit los in een zin; het is altijd een onderdeel van een zinsdeel. 

Slide 3 - Slide

Voorzetsel (vz) deel 2
Een voorzetsel is een woord dat je niet kunt veranderen. Het is altijd hetzelfde, of het nu voor een zelfstandig naamwoord  in het enkelvoud of in het meervoud staat.
Voorbeeld: in het boek / in de boeken

Je kunt een voorzetsel voor een zelfstandig naamwoord zetten:
In de achtertuin I liggen I twee katten I naast de vijver I te zonnen. 

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) - deel 1
Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon of een groep personen, zonder deze bij naam te noemen. 
Vervang de persoonlijke voornaamwoorden door namen van personen als je het niet zeker weet. Kun je het niet vervangen door een naam, dan is het dus geen persoonlijk voornaamwoord!

Persoonlijke voornaamwoorden kunnen ook naar voorwerpen of onzichtbare zaken verwijzen. 

Een overzicht van alle persoonlijke voornaamwoorden vind je op de volgende pagina. 


Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) - deel 2
Persoonlijke voornaamwoorden kunnen ook naar voorwerpen of onzichtbare zaken verwijzen. 

Let op!
Het is alleen een persoonlijk voornaamwoord als het een apart zinsdeel is. Als het een deel van een zinsdeel is, dan is het een lidwoord.

Voorbeelden:
Het is opgeknapt. / Het regent. -> Het is in deze zinnen een persoonlijk voornaamwoord.
Het weer is opgeknapt. -> Het is in deze zin een lidwoord (voor het zelfstandig naamwoord weer). 




Slide 8 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) - deel 3
Hun gebruik je alleen als meewerkend voorwerp en nooit als onderwerp. 
Voorbeeld: 
Ik geef hun de eerste keuze. 

Hen gebruik je als lijdend voorwerp en na een voorzetsel. 
Voorbeelden: 
Ga je hen ook helpen tijdens de verhuizing? 
Heb je aan hen de weg gevraagd? 

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Benoem de woordsoorten:
Bij Nederlands kan ik gelukkig naast mijn vriendin zitten.
'naast' is ..
A
znw
B
lw
C
bvn
D
vz

Slide 11 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
De vakantiefoto's hangen aan de muur in mijn slaapkamer.
'vakantiefoto's' is ..
A
znw
B
hww
C
bvn
D
lw

Slide 12 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Om acht uur vertrekken we met de bus naar Antwerpen.
'met' is ..
A
vz
B
znw
C
kww
D
bvn

Slide 13 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Om acht uur vertrekken we met de bus naar Antwerpen.
'Antwerpen' is ..
A
bvn
B
znw
C
zww
D
vz

Slide 14 - Quiz

Hoe noem je de volgende woordsoorten?

in, op, onder, door
A
lidwoorden
B
voorzetsels
C
zelfstandige naamwoorden
D
bijvoeglijke voornaamwoorden

Slide 15 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
'gewonnen' is ..
A
kww
B
hww
C
zww
D
lw

Slide 16 - Quiz

Welk woord is een bijvoeglijk naamwoord?
Zij geeft de ontvangen verjaardagskaarten aan haar.
A
Zij
B
ontvangen
C
verjaardagskaarten
D
haar

Slide 17 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
'heeft' is ..
A
vz
B
kww
C
znw
D
hww

Slide 18 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Het gebeurt mij niet nog een keer.
'Het' is ..
A
lw
B
znw
C
bvn
D
pers. vnw.

Slide 19 - Quiz

Benoem de woordsoorten.
Zij geeft de ontvangen verjaardagskaarten aan haar.
'haar' is ..
A
bvn
B
hww
C
pers. vnw.
D
vz

Slide 20 - Quiz

Hoeveel persoonlijke voornaamwoorden staan in de volgende zin:
Hebt u ons gezien tijdens het feestje van hem?
A
0
B
4
C
2
D
3

Slide 21 - Quiz

Hoeveel persoonlijke voornaamwoorden staan in de volgende zin:
Daarna kan zij het boek aan jullie geven.
A
0
B
4
C
2
D
3

Slide 22 - Quiz

Benoem de woordsoorten.
Mijn mentor heeft mij gevraagd of ik klassenvoorzitter wil worden.
'mij' is ..
A
bvn
B
hww
C
pers. vnw.
D
vz

Slide 23 - Quiz