Klankvaste (zwakke) en klankveranderende (sterke) werkwoorden
In deze les ga je leren wat zwakke en sterke werkwoorden zijn...
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsBasisschoolGroep 6-8
This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 40 min
Items in this lesson
Klankvaste (zwakke) en klankveranderende (sterke) werkwoorden
In deze les ga je leren wat zwakke en sterke werkwoorden zijn...
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Video
Bij zwakke werkwoorden wordt in de verleden tijd achter de stam
-de(n)
of
-te(n)
geschreven
Voorbeelden:
gebruiken - ik gebruik + te gebeuren - het gebeur + de
Slide 3 - Slide
Schrijf in de verleden tijd
zwakke werkwoorden
Ik [werken] gisteren in de bakkerij.
Slide 4 - Open question
Schrijf in de verleden tijd
zwakke werkwoorden
Jij [gebruiken] de nietmachine niet goed.
Slide 5 - Open question
Schrijf in de verleden tijd
zwakke werkwoorden
Hij [dansen] samen met zijn moeder.
Slide 6 - Open question
Schrijf in de verleden tijd
zwakke werkwoorden
Het [gebeuren] plotseling.
Slide 7 - Open question
Schrijf in de verleden tijd
zwakke werkwoorden
We [beschermen] de kleine kinderen.
Slide 8 - Open question
Schrijf in de verleden tijd
zwakke werkwoorden
Jullie [reizen] gisteren met de trein.
Slide 9 - Open question
Schrijf in de verleden tijd
zwakke werkwoorden
Ze [kussen] hun ouders gedag.
Slide 10 - Open question
Zwakke werkwoorden
zwakke werkwoorden noemen we ook wel regelmatige werkwoorden omdat ze de normale regels volgen
Slide 11 - Slide
Zwakke werkwoorden
Je schrijft bijvoorbeeld ik werkte, maar ik hoorde.
Hoe weten we nu of de verleden tijd op -te(n) of -de(n) eindigt?
We hebben daar een regel voor:
Als de stam eindigt op een medeklinker uit
't kofschip
schrijven we de uitgang -te(n)
Voorbeeld: werkte, schepte, kostte.
Slide 12 - Slide
Zwakke werkwoorden
Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't kofschip)
mijn zus [bakken] koekjes
A
bakde
B
baktte
C
bakte
D
bakten
Slide 13 - Quiz
Zwakke werkwoorden
Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't kofschip)
Rob [fietsen] vroeger heel graag
A
fietstte
B
fietste
C
fietsde
D
fietsten
Slide 14 - Quiz
Zwakke werkwoorden
Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't kofschip)
[studeren] je vaak voor je lessen?
A
studeerte
B
studeerde
C
studeerden
D
studeerdte
Slide 15 - Quiz
Zwakke werkwoorden
Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't kofschip)
jullie [gebruiken] geen handschoenen
A
gebruikten
B
gebruiktten
C
gebruikden
D
gebruikte
Slide 16 - Quiz
Zwakke werkwoorden
Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't kofschip)
Ann en Maria [feesten] tot laat in de avond
A
feesten
B
feesden
C
feestten
D
feestte
Slide 17 - Quiz
Zwakke werkwoorden
Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't kofschip)
Waar [horen] je dat verhaal?
A
hoorden
B
horde
C
hoordde
D
hoorde
Slide 18 - Quiz
Sterke werkwoorden
In de volgende slides ga je zelf proberen de juiste vorm van de sterke werkwoorden te vinden. Je hebt daar een lijst met sterke werkwoorden voor nodig.
De lijst met sterke werkwoorden vind je rechtsonder. Klik op de link en dan wordt de lijst onder een andere tab geladen. Klik daarna weer op de huidige tab om terug te komen naar de les.