Start van de les begin je met 10 minuten lezen in je boek.
Daarna boek op de hoek van je tafel.
Aan het einde van de les zet je het boek netjes op kleur terug in de kast.
Slide 2 - Slide
Lezen 2.3
Leerdoelen
In deze paragraaf leer je:
wat feiten en meningen zijn;
feiten en meningen herkennen;
de Moeilijkewoordenwijzer toepassen;
signaalwoorden herkennen die een opsomming aangeven.
Slide 3 - Slide
Lezen 2.3 huiswerkbespreken
Opdracht 5 en 6 blz. 112
Slide 4 - Slide
Lezen 2.3
Leerdoelen deze les
de Moeilijkewoordenwijzer toepassen;
signaalwoorden herkennen die een opsomming aangeven.
Slide 5 - Slide
1.3 Lezen
Leertekst: Moeilijke-woordenwijzer blz. 114
Soms kom je in een tekst woorden tegen die je niet kent. Stop dan niet met lezen, maar gebruik eerst de Moeilijke-woordenwijzer.
1. Is het woord belangrijk om de tekst te begrijpen? Nee? Lees dan verder.
2 Ja? Zoek uitleg van het woord ergens in de tekst. Die uitleg kan zijn:
- een synoniem van het woord; - een voorbeeld bij het woord; - een omschrijving van het woord.
3 Staat er geen uitleg? Kijk dan of je een deel van het woord herkent. Of probeer de betekenis van het woord te raden.
4 Lukt het nog niet? Zoek dan de betekenis op in een woordenboek of vraag het aan iemand.
Slide 6 - Slide
2.3 Moeilijke-woordenwijzer
Slide 7 - Slide
1.3 Lezen
Leertekst: Moeilijke-woordenwijzer blz. 114
Als je een woordenboek gebruikt, lees je niet het hele woordenboek. Je hebt een vraag en je zoekt in het woordenboek alleen het antwoord op die vraag.
Deze manier van lezen heet zoekend lezen.
2.3 Lezen Moeilijke woordenwijzer
Slide 8 - Slide
1.3 Lezen
Leertekst: Signaalwoorden: opsomming blz. 115
In bijna elke tekst staansignaalwoorden. Deze woorden laten het verband zien tussen woorden, zinnen of alinea’s. Dat is bijvoorbeeld zo bij eenopsomming.
Dit zijn signaalwoorden voor een opsomming:
verband
signaalwoorden
opsomming
als eerste, bovendien, verder, daarnaast, ook, tot slot.
Max is dol op sporten. Hij kan goed wielrennen. Ook kan hij geweldig zwemmen. Bovendien loopt hij regelmatig hard.
Zaterdag ben ik naar het theater geweest. Als eerste ging ik op bezoek bij een vriend. Verder ben ik iets gaan eten. Tot slot heb ik een leuke voorstelling gezien.
Mijn zusje had een druk weekend. Ze had veel huiswerk, ook moest ze een spreekbeurt oefenen en voor paardrijden een proef doen. Daarnaast moest ze ook shoppen met vriendinnen.