Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3
This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
FD CI oefentoets
Slide 1 - Slide
Hoe noem je het proces dat ondersteunend is aan de belangrijkste taak van een bedrijf?
A
Primaire proces
B
Secundaire proces
C
Tertiaire proces
D
Afsluitende proces
Slide 2 - Quiz
Een facilitair medewerker moet representatief zijn. Wat betekent ‘representatief’? A.
A
Dat je aardig en klantvriendelijk bent.
B
Dat je de omgangsregels die gelden in het bedrijf kunt toepassen.
C
Dat je het bedrijf en alle medewerkers goed kent.
D
Dat je met je uiterlijk en gedrag laat zien dat je bij het bedrijf hoort.
Slide 3 - Quiz
Geef 3 adviezen over de persoonlijke verzorging.
Slide 4 - Open question
Een collega neemt jouw dienst over. Ze belt op en geeft aan dat ze plotseling met haar dochtertje bij de huisarts langs moet. Ze vraagt of jij een uur langer door wilt werken. Hoe kun je er voor zorgen dat dit probleem wordt opgelost?
A
Door vaktechnisch te zijn
B
Door je representatief op te stellen.
C
Door flexibel te zijn.
D
Door je aan de regels te houden.
Slide 5 - Quiz
Wat is mimiek?
A
Snel praten
B
Goede persoonlijke verzorging
C
Stemvolume
D
Gezichtsuitdrukking
Slide 6 - Quiz
Wat is het verschil tussen een gesloten en een open vraag?
Slide 7 - Open question
Welke opstelling zie je op het plaatje?
A
theateropstellin
B
klasopstelling
C
Blokopstelling
D
Cabaretopstelling
Slide 8 - Quiz
Noem 2 hulpmiddelen die je op de afbeelding ziet
Slide 9 - Open question
Een Chinees Indisch Buffet is een voorbeeld van een:
A
Een koud buffet.
B
Een simpel buffet.
C
Een goedkoop buffet.
D
Een themabuffet.
Slide 10 - Quiz
Wat doe je als eerste als je een bestelling gaat opnemen?
A
Vragen wat iemand wil.
B
De gast/gasten begroeten.
C
Vertellen wat je allemaal hebt.
D
Een praatje maken.
Slide 11 - Quiz
Aan welke kant van het bord ligt het mes?
Slide 12 - Open question
Je bent eten aan het serveren. Wat doe je als je ziet dat op een tafel een paar leeggedronken glazen staan?
A
Je vertelt ze wat je ze aan kan bieden.
B
Je vraagt of ze nog iets willen drinken.
C
Je vraagt of alles naar wens was.
D
Je wenst ze een smakelijke maaltijd.
Slide 13 - Quiz
Wat is een voorbeeld van een disposable?
A
Een plastic bord.
B
Een handdoek.
C
Een wijnglas.
D
Een grote lunch.
Slide 14 - Quiz
Na de lunch ruim je alles op. In welke afvalbak gooi je de schillen van fruit weg?
A
GFT
GFT
B
Papier
C
Plastic
D
Restafval
Slide 15 - Quiz
Welke term hoort bij de beschrijving: “Gevaren in kaart brengen die bij voedselproductie kunnen ontstaan”.
A
HDCCP
B
Schoonmaken
C
HACCP
D
HACPP
Slide 16 - Quiz
Als je gaat schoonmaken heb je schoonmaakmaterialen nodig, schoonmaakmachines, schoonmaakmiddelen en schoonmaakhulpmiddelen. Waartoe behoort onderstaande afbeelding?
A
Schoonmaakmaterialen
B
Schoonmaakmachines.
C
Schoonmaakmiddelen.
D
Schoonmaakhulpmiddelen.
Slide 17 - Quiz
Wat is de naam van het schoonmaakmateriaal op de afbeelding?
A
plumeau
B
ragebol
C
stofwisser
D
luiwagen
Slide 18 - Quiz
wat betekent dit pictogram
A
Schadelijk/irriterend.
B
Ontvlambaar.
C
Milieugevaarlijk
D
Giftig.
Slide 19 - Quiz
Wat hoort bij wat?
Slaapkamer stofzuigen
Schoonmaken met een doek waarin schoonmaakmiddel is verwerkt
Ramen wassen
Oppervlak reinigen met alcohol
Nat schoonmaken
Droog schoonmaken
Desinfecteren
Klamvochtig schoonmaken
Slide 20 - Drag question
Je houdt wel rekening met het milieu
Je houdt geen rekening met het milieu
Je scheidt tijdens het opruimen het afval
Extra veel schoonmaakmiddel gebruiken
Warm water gebruiken
Biologisch afbreekbaar schoonmaakmiddel gebruiken
Slide 21 - Drag question
mild, neutraal schoonmaakmiddel (bijvoorbeeld
allesreiniger) en een spons of doekje
Gebruik alleen een licht-vochtige doek.
Dweilen met warm water.
Vlekken : sop (water met wat schoonmaakmiddel,
bijvoorbeeld allesreiniger).
Hardnekkige vlekken: desinfecterend middel, alleen
op de vlek. Drogen met een doek.
Slide 22 - Drag question
parketvloerolie
alcohol 70%
schuurmiddel
desinfecteermiddel
onderhoudsmiddel
schoonmaakmiddel
Slide 23 - Drag question
Wat is een ander woord voor archiveren?
A
Bewaren.
B
Opslaan
C
Alfabetiseren.
D
Ordenen
Slide 24 - Quiz
Wat is de juiste alfabetische ordening van de volgende persoonsnamen: