Leesvaardigheid: C3 en C4

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Leesvaardigheid

C3 (mening en argumenten)

C4 (opbouw van argumentatie)

TOETS: 3 december

Standpunten en
argumenten

Wat kun je zeggen over een feitelijk argument (ten opzichte van een niet-feitelijk argument)?

1. Een feitelijk argument is de waarheid
2. Een feitelijk argument kun je controleren
3. Een feitelijk argument is sterker
4. Een feitelijk argument is minder sterk

Feitelijk of niet-feitelijk? "Ik ga liever niet mee naar Parijs, want er is veel criminaliteit."

1. Feitelijk
2. Niet-feitelijk

Feitelijk of niet-feitelijk? "Ik denk dat ik de toets heb gehaald, want ik heb mijn best gedaan."

1. Feitelijk
2. Niet-feitelijk

Feitelijk of niet-feitelijk? "Telefoons in de klas moeten verboden worden. Ze zijn irritant."

1. Feitelijk
2. Niet-feitelijk

Feitelijk of niet-feitelijk? "Telefoons in de klas moeten verboden worden. Ze zorgen voor lagere prestaties."

1. Feitelijk
2. Niet-feitelijk

Enkelvoudige argumentatie

Je onderbouwt je standpunt met één argument:

Ik wil graag een hond. Daardoor zal het gezelliger hier in huis worden.

Meervoudige argumentatie

Je onderbouwt je standpunt met meerdere losstaande argumenten.

Ik wil graag een hond. Het is gezellig in huis, het is gezond om met de hond te lopen en dan kan ik eindelijk matchende hond-en-baas-pyjama's kopen.

Nevenschikkende argumentatie

Je onderbouwt je standpunt met meerdere met elkaar verbonden argumenten.

Ik wil liever geen hond. Het kost een hoop geld per maand, en ik daar verdien ik niet genoeg voor.

Onderschikkende argumentatie

Je onderbouwt je standpunt met een argument, en noemt dan een nieuw argument om het eerste argument te ondersteunen.

Het lijkt me een slecht idee om een hond te nemen, want die zou ik nooit genoeg uitlaten. Ik heb namelijk een hekel aan wandelen, omdat het in Nederland altijd regent.

Het was geen leuk festival, want de hoofdact kwam niet opdagen.

1. Enkelvoudige argumentatie
2. Meervoudige argumentatie
3. Nevenschikkende argumentatie
4. Onderschikkende argumentatie

Het is een mooie dag, want ik vond 5 euro op straat en kreeg een 10 voor Nederlands.

1. Enkelvoudige argumentatie
2. Meervoudige argumentatie
3. Nevenschikkende argumentatie
4. Onderschikkende argumentatie

Ik heb zin in chocolade, want die troost mij altijd en ik heb een rotdag gehad.

1. Enkelvoudige argumentatie
2. Meervoudige argumentatie
3. Nevenschikkende argumentatie
4. Onderschikkende argumentatie

Ik fiets niet naar school, want het is ijskoud en ik heb al wintertenen.

1. Enkelvoudige argumentatie
2. Meervoudige argumentatie
3. Nevenschikkende argumentatie
4. Onderschikkende argumentatie

Aan de slag

Zelfstandig werken.

De eerste 5 minuten is het helemaal stil!