2AHA+2HA - 21/4 - herh. p.c. met avoir - chapitre 5

1 / 26
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Aujourd'hui
  • Nakijken t/m opdr. 10
  • Herhalen passé composé
  • Quizlet
Mercredi
21
avril
Doelen: aan het einde van de les heb je je werk van afgelopen lessen nagekeken en heb je de passé composé herhaald.

Slide 2 - Slide

Instructie 1
Ga naar blz. 7 in je wb. Je hebt tijdens de afgelopen lessen opdracht 4, 6, 7, 8 + 10 gemaakt. Kijk dit na. 
Stel vragen wanneer je die hebt.

Slide 3 - Slide

Exercice 4b
A, C & F

Exercice 4c
1 faux
2 vrai
3 faux
4 vrai


Exercice 4d
1 thuis
2 niet
3 op een uur reizen
4 niet

Exercice 4e
1 A         5 B
2 B         6 B
3 B
4 A


Slide 4 - Slide

Exercice 6a
1 l'aéroport     4 les escaliers
2 le plâtre        5 faire du ski
3 l'avion            6 bronzée

Exercice 6b
1 het plein                 4 gebleven
2 vertrokken            5 thuisgekomen
3 met uitzicht op  6 gebroken



Exercice 7a
Tu es parti(e) en vacances?  Oui, je suis parti(e) en vacances.

Tu as passé de bonnes vacances?  Oui, j’ai passé de très bonnes vacances.

Tu as été à l’hôtel?  Non, on a loué un appartement.

Slide 5 - Slide

Antwoorden opdracht 8
Exercice 8a
B, D & E

Exercice 8b 
1 Over een nieuwe sport: “mountainbiken in de sneeuw”.
2 Pascal Hourticq, een moutainbikeleraar uit de Pyreneeën.





3 In de bergen, in skistations, op (ingesneeuwde) skipistes of op “Mountainbike pistes”.
4 In de winter, als de skipistes gesloten zijn voor de skiërs.
5 A

Slide 6 - Slide

Antwoorden opdracht 8c
Pascal Hourticq
  Natuurlijk gaan we niet de zwarte piste af.
     VTT de neige is minder gevaarlijk dan gewoon mountainbiken.

Noah  Dankzij VTT de neige heb ik een fantastische week gehad.
     Het hotel bood een introductiecursus aan.
     Ik hou niet zo van skiën.






Alice  Ik heb het helemaal niet koud gehad. 
    … het is leuker dan skiën.

Slide 7 - Slide

Exercice 10a
1 sport d’hiver
2 à la montagne
3 descend
4 grâce à
5 fermées
6 avantage








Exercice 10b
plus  le contraire de moins
facile  le contraire de difficile
l'hôtel  un endroit où tu peux dormir
marrant  drôle
la neige  elle est blanche
dangereux  non sans risque

Slide 8 - Slide

Instructie 2
We gaan de volgende les aan de slag met de passé composé met het hulp werkwoord être. 
Tot nu toe heb jij alleen de passé composé geleerd met het hulp werkwoord avoir: Ik heb gegeten = j'ai mangé

Dit gaan we kort herhalen. 

Slide 9 - Slide

Le passé composé
De passé composé is de verleden tijd met 2 werkwoorden. Bijvoorbeeld: Ik heb gegeten.
Heb is het hulpwerkwoord en gegeten is het voltooid deelwoord.

Slide 10 - Slide

Le passé composé
Basisregel werkwoorden op -er:
  • Hulpwerkwoord: vorm van avoir
  • Voltooid deelwoord: bij de werkwoorden op -er haal je de -r eraf en zet je een streepje op de erbij.

Slide 11 - Slide

Le passé composé
Voorbeelden:
Manger = Eten
Ils ont mangé = Zij hebben gegeten

Parler = Praten
J'ai parlé = Ik heb gepraat

Jouer = Spelen
Nous avons joué = Wij hebben gespeeld

Slide 12 - Slide

Kies de juiste vorm van het hulpwerkwoord.
Tu ... habité à Lage Zwaluwe.
A
ai
B
as
C
a
D
ont

Slide 13 - Quiz

Vous ... visité la France?
A
ont
B
a
C
avons
D
avez

Slide 14 - Quiz

Daan et Yuan ... joué au foot.
A
ont
B
a
C
avez
D
ai

Slide 15 - Quiz

Il ... mangé une pomme.
A
as
B
avons
C
a
D
ai

Slide 16 - Quiz

Vul het voltooid deelwoord van het werkwoord tussen haakjes in.
Nous avons ... un film. (regarder)

Slide 17 - Open question

Emma a ... un sac. (acheter)

Slide 18 - Open question

Ils ont ... français. (parler)

Slide 19 - Open question

J'ai ... de la musique. (écouter)

Slide 20 - Open question

Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé:
Je ...... (manger)du chocolat.

Slide 21 - Open question

Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé:
Vous ..... (aimer) le foot.

Slide 22 - Open question

Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé:
Il ........ (donner) un cadeau.

Slide 23 - Open question

Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé:
Nous ...........(écouter) de la musique.

Slide 24 - Open question

Slide 25 - Link

Les devoirs
Herhaal voca A en B
Leer het hulpwerkwoord avoir en être

Slide 26 - Slide