Opdracht 3
Noteer de juiste vorm van de werkwoorden tussen haakjes.
Tip: Let goed op bij werkwoorden waarvan de stam op -d of -t¬ eindigt.
a Gisteren (spreiden) Tycho zijn armen, toen hij (vluchten) voor de regen.
b Binnen (schudden) hij daarna zijn kleren uit, want hij was compleet (verregenen).
c Gelukkig (antwoorden) hij nog wel op mijn vragen.
d Ik was bang, dat hij zich niet meer (realiseren) dat ik ook thuis (zijn).
e (Verbeelden) ik me dat het aardedonker werd?
f Een bliksemschicht (verlichten) de kamer.