Wanneer gebruik je de present perfect?
1. Als iets in het verleden is begonnen en nog steeds doorgaat.
> "I have lived in Amsterdam for five years."
> "She has worked at this company since 2010."
2. Als iets in het verleden is gebeurt en de nadruk vooral ligt op het resultaat nu.
> "I have finished my homework."
(De actie is afgerond, en de nadruk ligt op het feit dat het werk nu klaar is.)
> "He has eaten all the cookies."
(De nadruk ligt op het resultaat: de koekjes zijn nu op.)
3. Als iets in het verleden is gebeurt maar het moment ervan is niet bekend of onbelangrijk.
> "I have seen that movie before."
> "They have visited Paris."