This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Much, many, a lot of, (a) little. (a) few
Slide 1 - Slide
Lessongoal:
Goal: Vertellen wat much, many & a lot of, a few betekenen in het NL.
Het verschil in gebruik tussen much, many & a lot of, few uitleggen en toepassen.
Slide 2 - Slide
Betekenis
Om te zeggen dat er veel of weinigvan iets is, gebruik je in het Engels de woorden much, many, a lot of, a little, a few, little en few.
Je gebruikt ze alleen niet allemaal hetzelfde. Kijk naar de volgende voorbeelden en probeer het verschil tussen de woorden te raden.
Slide 3 - Slide
much, many,a lot, (a) few,(a) little.
How many pieces of candy can you count?
How much water is in this jar?
Slide 4 - Slide
Voorbeelden
many friends few friends
much water a little water
many chairs a few chairs
much time little time
many superheroes few superheroes
much money little money
Slide 5 - Slide
Wat is het verschil tussen much / many?
Slide 6 - Mind map
Telbaar
Bij telbare zelfstandigenaamwoorden gebruik jea lot of(‘veel’), many (‘veel’), a few (‘een paar’) en few (‘weinig’).
Telbare zelfstandige naamwoorden zijn woorden die je ook in het meervoud kunt gebruiken, zoals books, questions en people.
Let op: a few betekent ‘een paar’ enfewbetekent dus ‘weinig’
Slide 7 - Slide
niet telbaar
Bij niet-telbare zelfstandige naamwoorden gebruik je a lot of (‘veel’), much (‘veel’), a little (‘een beetje’) en little (‘weinig’).
Niet-telbare zelfstandige naamwoorden zijn woorden die altijd in het enkelvoud staan, zoals: time, money en water
Let op: a littlebetekent ‘een beetje’ en little betekent dus ‘weinig’.
Slide 8 - Slide
A lot of
Bij bevestigende zinnen (+) gebruik je a lot of. Gebruik many of much alleen bij zeer formele schrijf- en spreektaal.
In ontkennende (-) zinnen of vragen (?) gebruik je altijd manyof much
Voorbeelden:
We need a lot of donations. Are there many people here?
My uncle has a lot of money. We don’t have much time.
Slide 9 - Slide
Time to check!
QUIZ!
Slide 10 - Slide
Welk woord hoort waarbij? Sleep het woord naar het juiste witte vlak.
MANY
MUCH
pocketmoney
tables
witches
buses
fun
light
fans
Slide 11 - Drag question
I have got ... problems.
A
many
B
much
C
a lot of
Slide 12 - Quiz
Are there ... ghosts in that creepy building?
A
many
B
much
C
a lot of
Slide 13 - Quiz
How ... milk is left in the fridge?
A
many
B
much
C
a lot of
Slide 14 - Quiz
He makes _________ (weinig) errors
A
much
B
many
C
little
D
few
Slide 15 - Quiz
The museum was very crowded. There were too ... people.
A
much
B
many
C
little
D
few
Slide 16 - Quiz
"Mom, I'm going to bake a .............. cupcakes this afternoon. All my friends want to taste them. How .............. eggs do we still have? And how ............. butter is in the fridge?"
Mom: "Ow, let me check. It looks like there is only a ............ eggs left. And there is also just a ............ butter. I don't think you will have enough. I'm doing groceries later today. I'll bring you some."