U2) Much, many, a lot of, (a) little, (a) few

English (unit 2 - lesson 4) 
1 / 16
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

English (unit 2 - lesson 4) 

Slide 1 - Slide

Lessongoal:
Goal:
Vertellen wat much, many & a lot of betekenen in het NL.



Het verschil in gebruik tussen much, many & a lot of uitleggen en toepassen.

Slide 2 - Slide

Betekenis
  • Als er veel van iets is gebruik je in het Engels de woorden:
    much, many, a lot of

  • Als er  weinig van iets is, gebruik je in het Engels de woorden: 
    little en few
    of
    a little (een beetje) en a few (een paar)

Slide 3 - Slide

much, many,a lot, (a) few,(a) little. 
How many pieces of candy can you count?
How much water is in this jar?

Slide 4 - Slide

Voorbeelden
  1. many friends                    few friends
  2. much water                       a little water
  3. many chairs                      a few chairs
  4. much time                         little time
  5. many superheroes        few superheroes  
  6. much money                    little money

Slide 5 - Slide

Telbaar
  • Bij telbare zelfstandige naamwoorden gebruik je a lot of (‘veel’), many (‘veel’), a few (‘een paar’) en few (‘weinig’). 

  • Telbare zelfstandige naamwoorden zijn woorden die je ook in het meervoud kunt gebruiken, zoals books, questions en people.

  • Let op: a few betekent ‘een paar’ en few betekent dus ‘weinig’

Slide 6 - Slide

niet telbaar
  • Bij niet-telbare zelfstandige naamwoorden gebruik je a lot of (‘veel’), much (‘veel’), a little (‘een beetje’) en little (‘weinig’).

  • Niet-telbare zelfstandige naamwoorden zijn woorden die altijd in het enkelvoud staan, zoals: time, money en water

  • Let op: a little betekent ‘een beetje’ en little betekent dus ‘weinig’.

Slide 7 - Slide

A lot of
  • Bij bevestigende zinnen (+) gebruik je a lot of.
    Gebruik many of much alleen bij zeer formele schrijf- en spreektaal. 

  • In ontkennende (-) zinnen of vragen (?) gebruik je altijd many of much

Voorbeelden:
      We need a lot of donations.                     Are there many people here?
      My uncle has a lot of money.                    We don’t have much time.


Slide 8 - Slide

Time to check! 
QUIZ! 

Slide 9 - Slide

Welk woord hoort waarbij? Sleep het woord naar het juiste witte vlak.
MANY
MUCH
pocketmoney
tables
witches
buses
fun
light
fans

Slide 10 - Drag question

I have got ... problems.
A
many
B
much
C
a lot of

Slide 11 - Quiz

Are there ... ghosts in that creepy building?
A
many
B
much
C
a lot of

Slide 12 - Quiz

How ... milk is left in the fridge?
A
many
B
much
C
a lot of

Slide 13 - Quiz

He makes _________ (weinig) errors
A
much
B
many
C
little
D
few

Slide 14 - Quiz

The museum was very crowded. There were too ... people.
A
much
B
many
C
little
D
few

Slide 15 - Quiz

"Mom, I'm going to bake a .............. cupcakes this afternoon. All my friends want to taste them. How .............. eggs do we still have? And how ............. butter is in the fridge?" 

Mom: "Ow, let me check. It looks like there is only a ............ eggs left. And there is also just a ............ butter. I don't think you will have enough. I'm doing groceries later today. I'll bring you some." 
much
many
little
few
lot of

Slide 16 - Drag question