Wiederholung Kapitel 2

Wiederholung
Persoonlijke voornaamwoorden 3e en 4e naamval:


wir wiederholen die Personalpronomen im 4. Fall Akkusativ und im  3. Fall Dativ




1 / 25
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wiederholung
Persoonlijke voornaamwoorden 3e en 4e naamval:


wir wiederholen die Personalpronomen im 4. Fall Akkusativ und im  3. Fall Dativ




Slide 1 - Slide

Lernziele für heute:

Jullie kunnen de persoonlijke voornaamwoorden in het Duits vinden en toepassen.

Jullie weten welke stappen je moet doorlopen om erachter te komen of je 1e, 3e of 4e naamval moet gebruiken.

Slide 2 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
1e naamval = onderwerp
3e naamval = meewerkend voorwerp
4e naamval = lijdend voorwerp

Slide 3 - Slide

Luister naar de volgende uitleg over de persoonlijke voornaamwoorden. Dit kijken we klassikaal op het digibord






Slide 4 - Slide

Schrijf nu de vormen voor jezelf op van de persoonlijke voornaamwoorden in de 1e ,3e en 4e naamval. 
timer
3:00

Slide 5 - Slide

1e naamval      3e naamval          4e naamval
ich (ik)               mir (mij, me)           mich (mij, me)
du (jij)                dir (jou, je)               dich (jou, je)
er (hij)                ihm (hem)               ihn (hem)
sie (zij)               ihr (haar)                  sie (haar)
es (het)              ihm (het)                 es (het)
wir (wij, we)      uns (ons)                 uns (ons)
ihr (jullie)          euch (jullie)            euch (jullie)
sie (zij mv)        ihnen (ze, hen)       sie (hen)
Sie (U)                Ihnen (U)                 Sie (U)

Slide 6 - Slide

Ich habe (jij).......... heute noch nicht gesehen!
A
mich
B
dich
C
dir
D
sie

Slide 7 - Quiz

Hast du (mij) ........ nicht gehört?
A
dich
B
dir
C
mir
D
mich

Slide 8 - Quiz

Ich gebe (jullie)...... den Test morgen zurück!
A
euch
B
ihr
C
Ihnen
D
dir

Slide 9 - Quiz

(Jullie) ...... habt Glück gehabt.
A
mich
B
ihr
C
sie
D
euch

Slide 10 - Quiz

Der Sturm hat (hen) ....... im Schlaf überrascht.
A
euch
B
uns
C
ihr
D
sie

Slide 11 - Quiz

Das Mädchen gibt (ons)______ ein Bonbon.
A
er
B
es
C
ihr
D
uns

Slide 12 - Quiz

Er hat (jou)....... einen Taschenrechner geliehen.
A
dich
B
euch
C
es
D
dir

Slide 13 - Quiz

Hilfst du (mij)...... bei dem Test?
A
ihr
B
sie
C
mich
D
mir

Slide 14 - Quiz

Die Schule hat (hen)..... wegen der großen Hitze frei gegeben.
A
Ihnen
B
euch
C
ihnen
D
sie

Slide 15 - Quiz

Die Eltern geben (haar)....... 6 euro Taschengeld in der Woche.
A
ihm
B
ihr
C
sie
D
es

Slide 16 - Quiz

Ich sage es .... (jou) zum letzten Mal: Nein !
A
du
B
dir
C
dich
D
uns

Slide 17 - Quiz

Der Wind hat (hem)....... die Mütze vom Kopf geweht.
A
ihr
B
Ihr
C
es
D
ihm

Slide 18 - Quiz

Hast du .... (het) wieder vergessen?
A
es
B
das
C
ihm
D
ihn

Slide 19 - Quiz

Ich habe .... (jou) gestern in der Stadt gesehen.
A
du
B
dir
C
dich
D
uns

Slide 20 - Quiz


Is het duidelijk wat welke en hoe je de persoonlijke voornaamwoorden moet gebruiken?

Welke stappen moet ik doorlopen om het,
- meewerkend voorwerp te vinden?
- lijdend voorwerp te vinden?


Slide 21 - Slide

Welke stappen moet ik doorlopen om het
meewerkend voorwerp te vinden?

Slide 22 - Open question

Welke stappen moet ik doorlopen om het
lijdend voorwerp te vinden?

Slide 23 - Open question

Zijn er nog vragen over het persoonlijk voornaamwoord?

Slide 24 - Slide

Bedankt voor jullie aandacht!

Slide 25 - Slide