13.2 en 14.2 Europese eenwording

ka 48 De eenwording van Europa
blz. 345 en 346
blz. 367
1 / 19
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

ka 48 De eenwording van Europa
blz. 345 en 346
blz. 367

Slide 1 - Slide

voorkennis

Slide 2 - Slide

Wat waren de eerste zes landen die Europees gingen samenwerken?
A
Frankrijk, Bondsrepubliek Duitsland, Nederland, België, Zweden, Denemarken
B
Frankrijk, Bondsrepubliek Duitsland, Nederland, België, Zweden, Engeland
C
Frankrijk, Bondsrepubliek Duitsland, Nederland, België, Luxemburg, Engeland
D
Frankrijk, Bondsrepubliek Duitsland, België, Nederland, Luxemburg, Italië

Slide 3 - Quiz

Op welk gebied ontstond de eerste samenwerking in Europa?
A
vrij reizen van goederen en personen
B
kolen en staal
C
behoud cultureel erfgoed
D
gezamenlijke munt

Slide 4 - Quiz

Wat wilde men voorkomen met de Europese samenwerking? Eén antwoord hoort er niet bij.
A
communisme
B
nieuwe oorlog
C
invloed Verenigde Staten
D
Sovjet-Unie en China

Slide 5 - Quiz

Welke sector profiteerde het meeste van de Europese samenwerking?
A
landbouw
B
diensten
C
industrie
D
handel

Slide 6 - Quiz

Het succes van de Europese samenwerking had grote gevolgen vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw. Eén antwoord hoort er niet bij.
A
het communisme nam af in West-Europa
B
ontevredenheid met de macht van de unie nam toe
C
nieuwe landen traden toe tot de unie
D
in Europa ontstond een consumptiemaatschappij

Slide 7 - Quiz

Koppel de gebeurtenis aan het juist jaartal
1951
1957
1958-1972

1973
De EEG (Europese Economische Gemeenschap) wordt opgericht
Groot-Brittannië, Ierland en Denemarken traden toe
De EGKS (Europese gemeenschap voor Kolen en Staal) wordt opgericht
De handel tussen landen in de Unie verzesvoudigd

Slide 8 - Drag question

In de jaren zeventig werden ook niet-economische onderwerpen belangrijk. Welk antwoord hoort er NIET bij?
A
milieu
B
democratie
C
niet-westerse migratie
D
mensenrechten

Slide 9 - Quiz

laatste vraag

Slide 10 - Slide

In welk jaar ontstond de EU
(Europese Unie)?
A
1989
B
1992
C
1997
D
2002

Slide 11 - Quiz

1

Slide 12 - Video

03:59
Wat is één van de belangrijkste oorzaken voor de economische groei in de Europese Unie?

Slide 13 - Open question

Slide 14 - Slide

Hoe werkt de Europese Unie?

Slide 15 - Slide

1

Slide 16 - Video

05:09
Welk bestuursorgaan stemt over wetten in de Europese Unie?
A
De Europese Commissie
B
De Europese Raad
C
Het Europees Parlement
D
Raad van de Europese Unie

Slide 17 - Quiz

Wat is euroscepsis?

Slide 18 - Mind map

Beschrijf in je eigen woorden de Europese eenwording van 1951 tot nu.

Slide 19 - Open question