3 KB herhaling tv 1

HH> Cursus 5> grammatica > woordsoorten

Lesdoel: Je herhaalt de leerstof voor de toets taalverzorging

Huiswerk> controle: 
Schrijfdossier en oefentoets



1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

HH> Cursus 5> grammatica > woordsoorten

Lesdoel: Je herhaalt de leerstof voor de toets taalverzorging

Huiswerk> controle: 
Schrijfdossier en oefentoets



Slide 1 - Slide

Formuleren> hh> trapen van vergelijking

Slide 2 - Slide

Spelling> hh> leestekens en  samenstellingen



* Bekijk de filmpjes, beantwoord daarna de vragen.

Slide 3 - Slide

Kies de juiste spelling.
A
bondscoach
B
bondcoach

Slide 4 - Quiz

Kies de juiste spelling.
A
voorjaarvakantie
B
voorjaarsvakantie

Slide 5 - Quiz

Leestekens: een zin eindigt met ...
A
aanhalingstekens
B
een komma
C
een dubbele punt
D
een punt

Slide 6 - Quiz

Welke leestekens gebruik je bij een citaat?
A
Uitroeptekens
B
Dubbele punt en aanhalingstekens

Slide 7 - Quiz

In welke zin kloppen de leestekens?
A
Als jij niet gaat wil ik ook niet.
B
Ik heb hoofdpijn dus ik blijf thuis.
C
Waarom eet jij nooit bananen?
D
Hoe groot is jullie auto.

Slide 8 - Quiz

Welke zin is juist?
Let op de leestekens!
A
Dat, heb je goed gedaan Saartje.
B
Dat heb je, goed gedaan Saartje.
C
Dat heb je goed gedaan Saartje.
D
Dat heb je goed gedaan, Saartje.

Slide 9 - Quiz

In welke zin zijn de leestekens correct gebruikt?
A
Ik ben te laat omdat, ik de bus gemist heb.
B
Heb jij melk, en suiker in je koffie?
C
Als je nog even doorloopt ben je in Ede.
D
Wij hebben thuis honden, katten en kippen.

Slide 10 - Quiz

Welke zin is juist?
A
Robin zei: 'Wie gaat er mee naar de Mac?'
B
Robin zei Wie gaat er mee naar de Mac?
C
Robin zei: Wie gaat er mee naar de Mac?
D
Robin zei 'Wie gaat er mee naar de Mac?'

Slide 11 - Quiz

Wat zijn leestekens?
A
Punt, komma, dubbele punt, aanhalingstekens
B
Hoofdletter, alinea, en namen
C
Afspraken
D
Alle letters in een tekst

Slide 12 - Quiz

Welke zin is juist?
A
Sanne zegt: Mijn fiets staat nog op school.
B
Sanne zegt: 'Mijn fiets staat nog op school.'
C
Sanne zegt: 'Mijn fiets staat nog op school'
D
Sanne zegt 'Mijn fiets staat nog op school.'

Slide 13 - Quiz

In welke zin zijn de leestekens goed gebruikt?
A
Marjan riep: 'Dat ze honger had!
B
Marjan riep: ik heb honger!
C
Marjan riep: 'ik heb honger!
D
Marjan riep: 'Ik heb honger!'

Slide 14 - Quiz

Kies de juiste spelling.
A
pannekoek
B
pannenkoek

Slide 15 - Quiz

Wat is de juiste spelling van het woord?
A
pannekoekenpan
B
pannenkoekenpan
C
pannekoekepan
D
pannenkoekepan

Slide 16 - Quiz

Kies de juiste spelling.
A
maneschijn
B
manenschijn

Slide 17 - Quiz

Kies de juiste spelling.
A
Koffiezetapparaat
B
Kofiezetapparaat
C
Koffiezetaparaat
D
Koffiezetappart

Slide 18 - Quiz

Kies de juiste spelling.
A
voorjaarvakantie
B
voorjaarsvakantie

Slide 19 - Quiz

Kies de juiste spelling.
A
kattengejank
B
kattegejank

Slide 20 - Quiz

Kies de juiste spelling.
A
bondscoach
B
bondcoach

Slide 21 - Quiz

Kies de juiste spelling.
A
pannekoek
B
pannenkoek

Slide 22 - Quiz

Wat is de juiste spelling van het woord?
A
pannekoekenpan
B
pannenkoekenpan
C
pannekoekepan
D
pannenkoekepan

Slide 23 - Quiz

Kies de juiste spelling.
A
maneschijn
B
manenschijn

Slide 24 - Quiz

Kies de juiste spelling.
A
Koffiezetapparaat
B
Kofiezetapparaat
C
Koffiezetaparaat
D
Koffiezetappart

Slide 25 - Quiz

Kies de juiste spelling.
A
kattengejank
B
kattegejank

Slide 26 - Quiz

Zelfstandig werken of instructiegroep 

 * Leren voor de toets taalverzorging.
* Werken aan het schrijfdossier> zakelijke e-mail> chill-ruimte




timer
1:00

Slide 27 - Slide

Evaluatie





Wat ging er goed deze les?

Slide 28 - Slide