Grammatica zinsdelen H2

Project grammatica spelling en formuleren

zinsdelen
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Project grammatica spelling en formuleren

zinsdelen

Slide 1 - Slide

Deze les
- Huiswerk bespreken
- Terugblik
- Lesdoel
- Terugblik/voorkennis
- Uitleg
- Aan de slag

Slide 2 - Slide

Huiswerk bespreken
Opdracht 8 op bladzijde 71

Slide 3 - Slide

Verdeel de zin in zinsdelen:
Talent zie je tegenwoordig ook op andere gebieden.

Slide 4 - Open question

Verdeel de zin in zinsdelen:
Een docent van het Koningin Wilhelmina College in Culemborg heeft examenfraude gepleegd.

Slide 5 - Open question

Wat is de persoonsvorm?
Een docent van het Koningin Wilhelmina College in Culemborg heeft examenfraude gepleegd.

Slide 6 - Open question

Wat is het onderwerp?
Een docent van het Koningin Wilhelmina College in Culemborg heeft examenfraude gepleegd.

Slide 7 - Open question

Verdeel de zin in zinsdelen:
De man paste bij 57 van de 60 afgenomen examens Nederlands antwoorden aan.

Slide 8 - Open question

Hoe schrijf je het verkleinwoord van: "ding"?

Slide 9 - Open question

Hoe schrijf je het verkleinwoord van: "baby"?

Slide 10 - Open question

De schilder heeft het schilderij ... (afmaken) voordat de tentoonstelling begon.
Spel het werkwoord op de juiste manier.

Slide 11 - Open question

https://www.youtube.com/shorts/E2mH0ebGNBk?app=desktop

Slide 12 - Slide

Lesdoel
• Je weet hoe je de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp moet vinden.
• Je kunt de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp in een zin vinden.

Slide 13 - Slide

Welke zinnen zijn correct en welke niet? Waarom?
Hij loopt.
Zij doet.
Jullie worden.
Ik heb.
Ik geef.
We gaan.

timer
2:00

Slide 14 - Slide

Welke zinnen zijn correct en welke niet? Waarom?
Hij loopt.
Zij doet iets
Jullie worden iets
Ik heb iets
Ik geef iets aan iemand.
We gaan.

Slide 15 - Slide

Welke zinnen zijn correct en welke niet? Waarom?
Hij loopt.
Zij doet iets -> lijdend voorwerp
Jullie worden iets -> lijdend voorwerp
Ik heb iets -> lijdend voorwerp
Ik geef iets aan iemand -> lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.
We gaan.

Slide 16 - Slide

Welke zinnen zijn correct en welke niet? Waarom?
Hij loopt.
Zij doet de was -> lijdend voorwerp
Jullie worden astronauten van NASA -> lijdend voorwerp
Ik heb de mooiste kledingstijl van mijn familie -> lijdend voorwerp
Ik geef een cadeau aan mijn moeder -> lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.
We gaan.

Slide 17 - Slide

Aan de slag
Maken 
- Grammatica zinsdelen hs. 2 opdracht 3, 5, 6, 8, 10, 11 en 12

- Niet af? huiswerk.
- Eerder klaar? vraag om na te kunnen kijken

- Lees goed wat je moet doen!
- De eerste 5 minuten in stilte, daarna overleggen in tweetallen. Tijdens de stilte ook geen vragen.

- Wat verwacht ik bij het overleggen?







timer
5:00

Slide 18 - Slide

Lesdoel
• Je weet dat een zin bestaat uit zinsdelen.
• Je weet hoe je een zin in zinsdelen moet verdelen.
• Je kunt een zin in zinsdelen verdelen.
• Je weet dat zinsdelen een andere functie in de zin hebben.
• Je weet hoe je de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp moet vinden.
• Je kunt de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp in een zin vinden.

Slide 19 - Slide

Wat is de rol van het lijdend voorwerp in een zin?

Slide 20 - Open question

Welk zinsdeel komt in elke zin voor?

Slide 21 - Open question

Wat is het verschil tussen de persoonsvorm en het werkwoordelijk gezegde?

Slide 22 - Open question

tot slot
Verdeel de volgende zin in zinsdelen en benoem de onderdelen:

Ik heb veel water gegeven aan mijn planten.


Slide 23 - Slide