Repetitie thema 5 groep A

Oefentoets Thema 5
Erfelijkheid en Evolutie
1 / 26
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Oefentoets Thema 5
Erfelijkheid en Evolutie

Slide 1 - Slide

Darwin gebruikte de term "survival of the fittest". Wat wordt hiermee bedoeld?

Slide 2 - Open question

Het klein robertskruid is een plant uit de
ooievaarsbekfamilie. De eicellen van deze
plant bevatten 16 chromosomen.
Hoeveel chromosomen bevat een cel van
een blad van het klein robertskruid?

A
8
B
16
C
32
D
64

Slide 3 - Quiz

Wat is evolutie?
A
Evolutie is het ontstaan van nieuwe soorten doordat organismen met de oorspronkelijke vorm uitsterven.
B
Evolutie is de ontwikkeling van leven op aarde, waarbij soorten ontstaan, veranderen en/of verdwijnen.
C
Evolutie is de grotere overlevingskans van individuen met een betere aanpassing aan het milieu.

Slide 4 - Quiz

Kan een geslachtscel een allelenpaar met twee verschillende allelen voor een bepaalde eigenschap hebben? Leg je antwoord uit.

Slide 5 - Open question

Geef aan of de volgende bewering juist of onjuist is. Bij een uitzaaiing komen cellen van een tumor ergens anders in het lichaam terecht.
A
Juist
B
onjuist

Slide 6 - Quiz

Een tam konijn brengt een aantal jongen ter wereld. Deze nakomelingen groeien gezond op bij verschillende gezinnen. Na twee jaar verschillen zij in grootte.
Waardoor kan dit verschil in grootte veroorzaakt zijn?
A
Alleen door een verschil in erfelijke eigenschappen.
B
Alleen door invloeden uit het milieu.
C
Zowel door een verschil in erfelijke eigenschappen als door invloeden uit het milieu.

Slide 7 - Quiz

Welke genen kunnen niet actief zijn in een hoofdhuidcel?
A
De genen die ervoor zorgen dat DNA gekopieerd kan worden.
B
De genen die ervoor zorgen dat gal wordt gemaakt.
C
De genen die ervoor zorgen dat hoofdhaar wordt gemaakt.
D
De genen die ervoor zorgen dat mitochondriën worden gemaakt.

Slide 8 - Quiz

Ontstaat er een mutatie als er iets misgaat bij de transcriptie? Leg je antwoord uit.

Slide 9 - Open question

Op eilanden die ver van de kust liggen, hebben vogels vaak geen natuurlijke vijanden. Daardoor hebben sommige vogelsoorten het vermogen om te vliegen verloren.
Leg uit hoe die niet-vliegende vogelsoorten door natuurlijke selectie kunnen zijn ontstaan.

Slide 10 - Open question

Lees de tekst hieronder en bekijk afbeelding 3 en 4.
 Deze tekst en afbeelding 3 en 4 horen bij vraag 8.

Een vrouwtje van de prairiehond heeft met vier verschillende mannetjes gepaard. Om vast te stellen welk mannetje de vader is van één bepaald jong, worden de erfelijke eigenschappen van deze prairiehonden onderzocht. Daarbij wordt gekeken naar drie verschillende genen op twee verschillende chromosomenparen.
 In afbeelding 3 zie je schematisch de genotypen van de moeder en haar jong.

Deze tekst en afbeelding 3 en 4 horen bij de volgende vraag. 

Een vrouwtje van de prairiehond heeft met vier verschillende mannetjes gepaard. Om vast te stellen welk mannetje de vader is van één bepaald jong, worden de erfelijke eigenschappen van deze prairiehonden onderzocht. Daarbij wordt gekeken naar drie verschillende genen op twee verschillende chromosomenparen.
 In afbeelding 3 zie je schematisch de genotypen van de moeder en haar jong.
- Welk mannetje is de vader van het jong?

Slide 11 - Slide

Welk mannetje is de vader van het jong?
A
Mannetje Q
B
Mannetje R
C
Mannetje S
D
Mannetje T

Slide 12 - Quiz

 Deze tekst en afbeelding 6 horen bij de volgende vraag.

Afbeelding 6 is een foto van een zeeslak. Deze zeeslak eet in de eerste twee weken van zijn leven veel algen. Algen zijn eencellige plantjes. De bladgroencellen uit de algen worden door de slak niet verteerd, maar opgenomen in cellen van de darmwand. Met die cellen kan de zeeslak zonne-energie opvangen om glucose te maken.
 In celkernen van de zeeslak bevindt zich een gen dat nodig is voor het produceren van glucose. Dit gen is gelijk aan een gen van de algen die de slak in het begin van zijn leven at. Men vermoedt dat de zeeslak dit gen lang geleden heeft overgenomen van de algen en dat het sinds die tijd deel uitmaakt van zijn genotype.

 Deze tekst en afbeelding 6 horen bij de volgende vraag.
Afbeelding 6 is een foto van een zeeslak. Deze zeeslak eet in de eerste twee weken van zijn leven veel algen. Algen zijn eencellige plantjes. De bladgroencellen uit de algen worden door de slak niet verteerd, maar opgenomen in cellen van de darmwand. Met die cellen kan de zeeslak zonne-energie opvangen om glucose te maken.
 In celkernen van de zeeslak bevindt zich een gen dat nodig is voor het produceren van glucose. Dit gen is gelijk aan een gen van de algen die de slak in het begin van zijn leven at. Men vermoedt dat de zeeslak dit gen lang geleden heeft overgenomen van de algen en dat het sinds die tijd deel uitmaakt van zijn genotype.

In welke cellen bevindt het algen-gen zich als het deel uitmaakt van het genotype van de slak?

Slide 13 - Slide

In welke cellen bevindt het algen-gen zich als het deel uitmaakt van het genotype van de slak?
A
Alleen in cellen van de darmwand.
B
Alleen in lichaamscellen.
C
Alleen in geslachtscellen.
D
In lichaamscellen en in geslachtscellen.

Slide 14 - Quiz

 Deze tekst en afbeelding 7 en 8 horen bij de volgende twee vragen.
 Soms lukt het om verwante diersoorten met elkaar te kruisen. Een nakomeling uit zo’n kruising wordt een hybride genoemd.
 In afbeelding 7 zie je zo’n hybride. Het dier heet Eclyse en is een nakomeling uit een kruising tussen een paard en een zebra.
Afbeelding 8 toont de chromosomen uit een gewone lichaamscel van het paard dat de ene ouder is van Eclyse. De getallen geven de paren chromosomen aan. 
Hoeveel chromosomen zitten er in een geslachtscel van een paard?

Slide 15 - Slide

Hoeveel chromosomen zitten er in een geslachtscel van een paard?

Slide 16 - Open question

De zebra die de andere ouder van Eclyse is, heeft 22 paar chromosomen in de gewone lichaamscellen.
Hoeveel chromosomen bevonden zich in de bevruchte eicel waaruit Eclyse is gegroeid?

Slide 17 - Open question

Noteer de letters A, B, C en D en zet achter de letters het cijfer van de daarbij passende zeehondengroep. 

Slide 18 - Slide

Noteer de letters A, B, C en D en zet achter de letters het cijfer van de daarbij passende zeehondengroep.

Slide 19 - Open question

Bekijk afbeelding 1. Deze afbeelding hoort bij de volgende twee vragen.
Geef aan of de volgende bewering juist of onjuist is. 
Het jonge dier heeft hetzelfde fenotype als het volwassen dier.
Het jonge dier heeft hetzelfde genotype als het volwassen dier.

Slide 20 - Slide

Geef aan of de volgende bewering juist of onjuist is. Het jonge dier heeft hetzelfde fenotype als het volwassen dier.
A
Juist
B
onjuist

Slide 21 - Quiz

Geef aan of de volgende bewering juist of onjuist is.
Het jonge dier heeft hetzelfde genotype als het volwassen dier.
A
Juist
B
onjuist

Slide 22 - Quiz

Lees de onderstaande tekst en bekijk afbeelding 2.
 Deze tekst en afbeelding 2 horen bij de volgende 2 vragen. 

- Geef aan of de volgende bewering juist of onjuist is.
Dat de witte kermodeberen meer nakomelingen krijgen dan de zwarte beren is een vorm van natuurlijke selectie.

- In spiercellen van een witte beer bevinden zich genen die deze witte vacht veroorzaken.

Slide 23 - Slide

Geef aan of de volgende bewering juist of onjuist is.
Dat de witte kermodeberen meer nakomelingen krijgen dan de zwarte beren is een vorm van natuurlijke selectie.
A
Juist
B
onjuist

Slide 24 - Quiz

Geef aan of de volgende bewering juist of onjuist is.
In spiercellen van een witte beer bevinden zich genen die deze witte vacht veroorzaken.
A
Juist
B
onjuist

Slide 25 - Quiz

Einde toets

Slide 26 - Slide