Argumenteren thema vriendschap

Argumenteren
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NT2BasisschoolGroep 8

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Argumenteren

Slide 1 - Slide

Theorie
  • Iedereen heeft een eigen mening.
  • Niet iedereen is het altijd met je eens.
  • Je kan de ander proberen te overtuigen van jouw standpunt (mening/opvatting).
  • Dit doe je door argumenten (redenen) te geven.

Slide 2 - Slide

Voorbeeld
Stelling: "Alle toetsen moeten op de laptop gemaakt worden".
Standpunt (mening): Ik ben het hier mee eens.
Argument (reden): Dit is beter voor het milieu, want er worden dan minder bomen gekapt voor papier.


Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Argumenteren
Een mening onderbouwen

Slide 5 - Slide

Mening versus Argument
Een mening begint vaak begint vaak met: ‘Ik vind....’ "Naar mijn mening....", "Volgens mij......".
 Het is duidelijk voor anderen dat het om een mening gaat en geen feit.

Bij argumenteren gebruik je vaak wel feiten.
 Argumenten die een feit bevatten, zijn vaak goede argumenten.

Slide 6 - Slide

Feit
Uitspraak over iets wat waar of niet waar is. 
Een feit kan je controleren.

Voorbeeld: 'De helft van de veertienjarigen in Nederland krijgt 50 euro kleedgeld per maand.'

Slide 7 - Slide

Mening (standpunt)
- Wat iemand ergens van vindt.
- Het is niet controleerbaar
- Je kunt het eens of oneens ermee zijn

Voorbeeld: 'Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen'

Slide 8 - Slide

Argument (reden)
Een argument is een uitleg waarmee je een mening verdedigt.

Signaalwoorden: want, namelijk, omdat, immers...

Voorbeeld: 'Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen (mening), want dan leren zij met geld omgaan (argument)'.

Slide 9 - Slide

Mening <-> Argument
  • Mening: vertellen wat je van iets vindt
  • Mening geven: onderbouwen met argumenten.

  • Argumenten: uitleggen waarom je iets vindt.
  • Sterke argumenten: gebaseerd op feiten

Slide 10 - Slide

Voorbeeld

Karim werkt sinds kort in een kledingwinkel. De eigenaar van de winkel denkt erover zijn producten ook via internet te gaan verkopen. Hij vraagt aan Karim wat hij hiervan vindt. Karim zegt: ‘Ik vind het een goed idee.(standpunt/ mening) Onze doelgroep is tussen de twintig en veertig jaar. Uit onderzoek blijkt dat deze groep veel via het internet koopt. (argument) Naar mijn mening is het dus slim om onze kleding ook online aan te bieden.’ (mening)

Slide 11 - Slide

Staat hier tussen haakjes (...) een feit, mening of argument?

Binnen is het gezellig, (omdat we gezamenlijk een spel doen.)
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 12 - Quiz

Staat hier een feit, mening of argument?

Ik vind die appeltaart echt niet te vreten.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 13 - Quiz

Staat hier een feit, mening of argument?

Van de kinderen en jongeren van 2 tot 25 jaar had 17 procent in 2022 overgewicht. Vooral 18- tot 25-jarigen zijn vaak te zwaar. Een kwart van deze jongeren had overgewicht, waarvan 7 procent ernstig overgewicht (obesitas). Dit meldt het CBS in het kader van de Landelijke Jeugdmonitor op basis van nieuwe cijfers uit de Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor 2022, in samenwerking met het RIVM.

A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 14 - Quiz

Welk deel is de mening en welk deel is het argument ?

"Ik vind de herfst niet fijn, omdat het dan vaak regent."
* Mening: Ik t/m fijn
               * Argument: het t/m regent
Het voegwoord zet je er NIET bij!!
Let op je spelling en interpunctie!

In de volgende dia geef je aan welk deel van de zin een 'mening' is en welk deel een 'argument' is. Doe het zoals in het voorbeeld hierboven in het rood.

Slide 15 - Slide

‘Ik vind dat alle lantaarnpalen ‘s nachts uit moeten, want dat bespaart heel veel energie.’
Mening: ..... t/m .......
Argument: ....... t/m .........

Het voegwoord zet je er NIET bij!!
Let op je spelling en interpunctie!

Slide 16 - Open question

‘Lopen vind ik gezond, daarom ga ik vaak lopend naar school.’
Mening: ..... t/m .......
Argument: ....... t/m .........

Het voegwoord zet je er NIET bij!!
Let op je spelling en interpunctie!

Slide 17 - Open question

'Ik vind het belangrijk om mijn huiswerk goed te maken, want daar leer ik veel van.’
Mening: ..... t/m .......
Argument: ....... t/m .........

Het voegwoord zet je er NIET bij!!
Let op je spelling en interpunctie!

Slide 18 - Open question

Argumenteren
Thema vriendschap

Slide 19 - Slide

Argumenten geven
Je krijgt elke keer een stelling. 

Je moet bij iedere stelling 3 verschillende argumenten geven (redenen waarom je het er mee eens/ oneens bent en waarom wel/niet). 

Maak goede zinnen. Let op je zinsopbouw, spelling en werkwoordsvervoegingen. 

Let op: 
Gebruik je het voegwoord 'omdat' dan zorg je ervoor dat het werkwoord in de tweede zin naar het einde van de zin gaat.

Slide 20 - Slide

Stelling 1:
Ik ben wel/geen goede vriend(in), omdat...

Slide 21 - Slide

Schrijf hier argument 1: Ik ben wel/geen goede vriend(in), omdat...

(Typ de volledige zin. Doe het zo: Ik ben......., omdat....... .)

Slide 22 - Open question

Schrijf hier argument 2: Ik ben wel/geen goede vriend(in), omdat...

(Typ de volledige zin. Doe het zo: Ik ben......., omdat....... .)

Slide 23 - Open question

Schrijf hier argument 3: Ik ben wel/geen goede vriend(in), omdat...

(Typ de volledige zin. Doe het zo: Ik ben......., omdat....... .)

Slide 24 - Open question

Stelling 2:
Een vriendschap op afstand is wel/niet mogelijk, omdat...

Slide 25 - Slide

Schrijf hier argument 1: Een vriendschap op afstand is wel/niet mogelijk, omdat...

(Typ de volledige zin. Doe het zo: Een......., omdat....... .)

Slide 26 - Open question

Schrijf hier argument 2: Een vriendschap op afstand is wel/niet mogelijk, omdat...

(Typ de volledige zin. Doe het zo: Een......., omdat....... .)

Slide 27 - Open question

Schrijf hier argument 3: Een vriendschap op afstand is wel/niet mogelijk, omdat...

(Typ de volledige zin. Doe het zo: Een......., omdat....... .)

Slide 28 - Open question

Stelling 3:
Veel vrienden is wel/niet beter dan een paar beste vrienden hebben.

Slide 29 - Slide

Schrijf hier argument 1:
Veel vrienden is wel/niet beter dan een paar beste vrienden hebben.

(Typ de volledige zin. Doe het zo: Veel ......., omdat....... .)

Slide 30 - Open question

Schrijf hier argument 2:
Veel vrienden is wel/niet beter dan een paar beste vrienden hebben.

(Typ de volledige zin. Doe het zo: Veel ......., omdat....... .)

Slide 31 - Open question

Schrijf hier argument 3:
Veel vrienden is wel/niet beter dan een paar beste vrienden hebben.

(Typ de volledige zin. Doe het zo: Veel ......., omdat....... .)

Slide 32 - Open question

Wordwall
Volgende dia

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Link

Wat vond je van deze les en waarom?
Geef minimaal 1 argument. Schrijf een volledige zin!

Slide 35 - Open question

Wat gaan we doen de volgende les: Begrippen argumentatie
Standpunt (mening)
Karel: Rijk Hofman zou een eigen straatnaam moeten krijgen in Meppel. 

Argument (reden)
Karel: Dankzij zijn YouTube-kanaal hoeven jongeren zich namelijk niet te vervelen in tijden van corona. 

Tegenargument (ontkracht iemands standpunt)
Anna: De filmpjes van Rijk Hofman worden in Meppel amper bekeken.  

Weerlegging (ontkracht iemands (tegen)argument) - op argument
Abdul: Al die jonge kijkers zullen zich vervelen, want zijn filmpjes zijn slaapverwekkend. 

Weerlegging (ontkracht iemands (tegen)argument) - op tegenargument
George: Volgens de laatste cijfers komt 30% van al zijn kijkers uit Haveltermade, dat is best veel. 



Slide 36 - Slide

Wat moet je doen?
Je gaat met z'n tweetjes een spreekopdracht doen. 

Vertel welke persoon voor jou het allerbelangrijkste is (wie je bijvoorbeeld graag wil knuffelen) en waarom die persoon zo belangrijk is. Geef 3 argumenten!
Wissel van rol na 1 minuut.
timer
1:00

Slide 37 - Slide