V4 - T3: BS2 en BS3 Genenparen en monohybride kruisingen

basisstof 3: genenparen
V4
Thema 3
Genetica
1 / 29
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

basisstof 3: genenparen
V4
Thema 3
Genetica

Slide 1 - Slide

Klik op de afbeelding hiernaast. Hoe wordt een dergelijke afbeelding genoemd?
A
chromosomenkaart
B
chromogram
C
karyogram
D
allelenpaspoort

Slide 2 - Quiz

Bekijk de afbeelding nogmaals.

Wat is waar?
A
Deze persoon is een man
B
Deze persoon heeft geen chromosomale afwijkingen
C
Er is sprake van aneuploidie: er is een chromosoom te veel weinig
D
Deze persoon heeft trisomie 21: het syndroom van Down

Slide 3 - Quiz

Een puntmutatie in een gen kan leiden tot een afwijkend genproduct (eiwit). Dit komt doordat er een codon veranderd kan zijn waardoor er een ander aminozuur in de eiwitketen geplaatst kan worden.

Leg uit of een karyogram geschikt is om een dergelijke afwijking te constateren.

Slide 4 - Open question

Chromosomale afwijkingen zoals tri- of monosomieen ontstaan door deelfouten tijdens de meiose 1 of meiose 2.
Onder welke naam staan dergelijke deelfouten beter bekend?
A
Genetische recombinatie
B
Genetische modificatie
C
Non-disjunctie
D
Diploïdie

Slide 5 - Quiz

Zo ook de mens. Hoe veel chromosomen kent het menselijk genoom?
A
23
B
46
C
92
D
256

Slide 6 - Quiz

Wat houdt de term diploīd in?

Van elk chromosoom zijn er hoeveel exemplaren aanwezig? Vul alleen in getal (in cijfer(s), dus niet in tekst) in!

Slide 7 - Open question

Leerdoelen
  • Je ziet in dat genen op vaste plaatsen in het genoom liggen
  • Je kunt het verschil beschrijven tussen een gen en een allel
  • Je kunt uitleggen hoe een verschil in dominantie van allelen tot verschillen in fenotypen kan leiden.
  • Je kunt verklaren in welke verhoudingen allelen tijdens meiose over gameten worden verdeeld.
  • Je kunt uitleggen welke rol recombinatie speelt in genetische variatie.

Slide 8 - Slide

Genen, allelen, loci en homologe chromosomen
En gen codeert voor een eiwit. Deze eiwitten resulteren in (genetische) eigenschappen.

Elk gen ligt op een vaste plek op het genoom (locus, mv: loci)

Van genen kunnen meerdere varianten zijn (allelen).

Omdat een diploīd organisme twee chromosomen van elk paar heeft (homologe chromosomen), heeft dit organisme per gen 2 loci waarop dezelfde of verschillende allelen kunnen liggen. 

Slide 9 - Slide

Sleep de juiste term naar de bijbehorende omschrijving
Een genvariant: door mutaties zijn er verschillen ontstaan. Door deze verschillen zijn de eiwitten van elkaar gaan afwijken. 
Een nucleotidesequentie die coderende informatie bevat waarmee ribosomen in staat zijn om een eiwit the synthetiseren. 
Omdat zowel de vader als de moeder er één gedoneerd heeft, heeft een organisme er hier twee van. Samen behoren ze tot hetzelfde paar. Er bestaan (kleine) genetische verschillen tussen de exemplaren
Een vaste plaats op het chromosoom. Op deze 'plek' ligt bij ieder individue dezelfde coderende genetische informatie, hoewel die wel onderling licht kan verschillen.
homologe chromosomen
allel
locus
gen

Slide 10 - Drag question

Genen, allelen, loci en homologe chromosomen
En gen codeert voor een eiwit. Deze eiwitten resulteren in (genetische) eigenschappen.

Elk gen ligt op een vaste plek op het genoom (locus, mv: loci)

Van genen kunnen meerdere varianten zijn (allelen).

Omdat een diploīd organisme twee chromosomen van elk paar heeft (homologe chromosomen), heeft dit organisme per gen 2 loci waarop dezelfde of verschillende allelen kunnen liggen. 

Slide 11 - Slide

Twee allelen per gen/locus
Twee dezelfde allelen voor een gen?  HOMOZYGOOT

Twee verschillende allelen voor een gen? HETEROZYGOOT

Slide 12 - Slide

Bekijk de afbeelding.

Wat is waar?

Dit organisme is .....
A
homozygoot voor het linker gen heterozygoot voor het gen in het midden heterozygoot voor het rechter gen
B
heterozygoot voor het linker gen heterozygoot voor het gen in het midden homozygoot voor het rechter gen
C
homozygoot voor het linker gen homozygoot voor het gen in het midden heterozygoot voor het rechter gen
D
homozygoot voor het linker gen heterozygoot voor het gen in het midden homozygoot voor het rechter gen

Slide 13 - Quiz

Dominantie
Vaak is het zo dat één allel dominant is. Dit houdt in dat als een individu heterozygoot is, het dominante allel het fenotype volledig bepaalt.
Het andere allel wordt recessief genoemd.

Slide 14 - Slide

Een zwart cavia-mannetje wordt gekruist met een wit cavia-vrouwtje. Ze krijgen meer dan 20 nakomelingen die allemaal zwart zijn.
Welk allel is dominant? Leg je antwoord uit.

Slide 15 - Open question

Bij chinchilla's (op cavia lijkend ongedierte) werkt het wat vachtkleur betreft ietsjes anders. Een zwart en wit exemplaar krijgen samen veel nakomelingen. In tegenstelling tot bij cavia's zijn deze nakomelingen allemaal donkergrijs.
Geef een mogelijke verklaring voor dit fenotype.

Slide 16 - Open question

Onvolledige dominantie
Soms is het recessieve allel ook een beetje bepalend
Soms zijn beide allelen even dominant (co-dominantie)
een homozygote plant met twee allelen voor rode bloemen heeft een rood fenotype.

een homozygote plant met twee allelen voor witte bloemen heeft een wit fenotype.

een heterozygote plant met een rood en een wit allel heeft een roze fenotype.

Omdat beide allelen even dominant zijn komen beide allelen tot uiting
Dit wordt een intermediair fenotype genoemd.

Slide 17 - Slide

Letternotaties voor genen en allelen
Volledig dominant
Het gen krijgt een letter toegewezen of je kiest zelf een letter *
dominante allel: hoofdletter   A
recessieve allel: kleine letter   a

Genotypen
homozygoot dominant:    AA
heterozygoot:                       Aa en aA**
homozygoot recessier:      aa

* = als je zelf een letter kiest, kies een letter waarbij de hoofdletter en kleine letter verschillend wordt geschreven
** = de hoofdletter MOET altijd voorop dus aA wordt ook als Aa geschreven.

Slide 18 - Slide

Een erwtenplant waarvan de zaden (erwten) groen zijn wordt gekruist met een erwtenplant waarvan de erwten geel zijn.
ALLE nakomelingen hebben groene erwten.
Wat is het genotype van beide ouderplanten?
Wat is het genotype van de nakomelingen?
Gebruik de letter K en/of k om de allelen aan te duiden?

Slide 19 - Open question

Letternotaties voor genen en allelen
Co-dominant
Het gen krijgt een letter toegewezen of je kiest zelf een letter *
Omdat beide allelen even dominant zijn, krijgen beide allelen dezelfde hoofdletter, . Er staat een tweede letter achter om het allel aan te huiden:
BR = allel voor rode bloemen
BW = allel voor witte bloemen

Genotypen
plant met rode boemen:    BRBR
plant met witte bloemen:  BWBW
plant met roze bloemen:    BRBW en BWBR

Slide 20 - Slide

Een leeuwenbekje met rode bloemen wordt gekruist met een leeuwenbekje met witte bloemen
ALLE nakomelingen hebben roze bloemen
Wat is het genotype van beide ouderplanten?
Wat is het genotype van de nakomelingen?
Gebruik de letter BR en/of BW om de allelen aan te duiden?

Slide 21 - Open question

Of je oorlel vast zit aan je hoofd of loshangt is een eigenschap die door 1 gen wordt bepaald. Het allel voor losse oorlellen is dominant.

Een vader die heterozygoot is heeft het genotype Aa.
Welke zaadcellen zal hij produceren in welke verhouding?
A
100% van zijn zaadcellen zijn Aa
B
50% van zijn zaadcellen zijn A 50% van zijn zaadcellen zijn a
C
75% van zijn zaadcellen zijn A 25% van zijn zaadcellen zijn a
D
100% van zijn zaadcellen zijn a

Slide 22 - Quiz

Segregatie van allelen tijdens meiose
Een lichaamscel is diploīd
(2n) dus elk allel is er 2x (bijv. Pp)

Een gameet is haploīd (n) dus elk allel is er 1x (bijv. P)

Bij meiose 1 worden paren gescheiden. De helft van de gameten krijgt het ene allel
De andere helft het andere allel

Dus een cel met genotype Pp die de meiose ondergaat levert:
50% gameten met P
en 
50% gameten met p

Slide 23 - Slide

Een vader die heterozygoot is voor het 'oorlel-gen' krijgt een kind met een moeder die ook heterozygoot is.

Welke gameten maken de ouders aan?
A
papa: 50% A en 50% A mama: 50% a en 50% a
B
papa: 100% Aa mama: 100% Aa
C
papa: 50% A en 50% a mama: 50% A en 50% a
D
papa: 75% A en 25% a mama: 75% A en 25% a

Slide 24 - Quiz

Kruisingstabellen / Punnett squares
gameten van ouders langs de assen
in de cellen: mogelijke genotypen bij nakomelingen

Voorbeeld
kans dat bij bevruchting de zaadcel het recessieve allel bevat is 1/2
kans dat bij bevruchting de eicel het recessieve allel bevat is 1/2
De kans dat de zygote dus beide recessieve allelen bevat is 1/2 * 1/2 = 1/4

Slide 25 - Slide

Werk deze opgave uit op een stuk papier. Maak een foto van je kruisingstabel en upload deze hier.
Een man die heterozygoot is voor het 'oorlel-gen' krijgt samen met een vrouw die vaste oorlellen (recessief) heeft, een kindje.
Bereken hoe groot de kans is dat het kindje ook vaste oorlellen heeft. Leg je antwoord uit met behulp van een kruisingstabel.

Slide 26 - Open question

Leerdoelen
  • Je ziet in dat genen op vaste plaatsen in het genoom liggen
  • Je kunt het verschil beschrijven tussen een gen en een allel
  • Je kunt uitleggen hoe een verschil in dominantie van allelen tot verschillen in fenotypen kan leiden.
  • Je kunt verklaren in welke verhoudingen allelen tijdens meiose over gameten worden verdeeld.
  • Je kunt uitleggen welke rol recombinatie speelt in genetische variatie.

Slide 27 - Slide

Huiswerk
Maak van BVJ online de volgende opgaven:
  • BS2: 15, 17 en 18
  • BS3: 20 t/m 24



Slide 28 - Slide

Monohybride kruisingen
  • Kruisingen waarbij één gen/eigenschap bestudeerd wordt
  • Vaak sprake van volledige dominantie
  • Onvolledige dominantie is zeldzaam 
  • Co-dominantie: intermediaire kruising.


Extra oefening nodig? 
Monohybride normaal: https://biologiepagina.nl/Flashfiles/Ispring/1Monohybridekruising.htm
Intermediair: https://biologiepagina.nl/Flashfiles/Ispring/2Intermediair.htm

Slide 29 - Slide