Les 1

Les 1
1 / 45
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Les 1

Slide 1 - Slide

Today's lesson

1. New Year's resolutions?
2. Watch Newsround + make notes!
3. Recap: grammar 6 + practise!
4. Work to do -> Countries and 
                        Cultures (p. 152/153)








Today's Lesson

Slide 2 - Slide

What are New Year's resolutions?

Slide 3 - Slide

Newsround + make notes!

Slide 4 - Slide

Present perfect vs past simple

Slide 5 - Slide

Past simple (verleden tijd)
Wanneer gebruik ik deze tijd?

- als iets "echt" afgelopen en voorbij is
- Meestal staat in de zin wanneer het gebeurd is
- Het is in de verleden tijd ook vaak belangrijke info wanneer iets gebeurd is. 
- Als er een tijdsbepaling naar het verleden in de zin staat (yesterday, last year etc.)

Slide 6 - Slide

Past simple (verleden tijd)
Hoe gebruik ik deze tijd?

- Bij regelmatige werkwoorden plaats je -ed achter het werkwoord. 
   (walk = walked)
- Bij onregelmatige werkwoorden moet je het weten of achter in je boek       kijken bij het 2e rijtje
- Ik laat dit in een van de volgende slides zien

Slide 7 - Slide

present perfect (volt. tijd)
Wanneer gebruik ik deze tijd?

- Als iets in het verleden is begonnen maar nog steeds aan de gang is, relevant/zichtbaar is
- Als je signaalwoorden ziet die een periode van tijd aangeven (since, for etc.)
- Ook als je geen tijdsbepaling naar het verleden ziet (yesterday etc.) gebruik je meestal de present perfect
- Als je praat over ervaringen: Have you ever been to Paris?

Slide 8 - Slide

present perfect (volt. tijd)
Hoe gebruik ik deze tijd?

- Je begint met een 'have' of 'has' (he/she/it) + het werkwoord + ed (net als in de verleden tijd)
- Bij onregelmatige werkwoorden moet je het weten of achterin je boek. 
    kijken bij het 3e rijtje
- Dit zie je in de volgende slide

Slide 9 - Slide

Voorbeeld past simple:

I broke my leg last year

Slide 10 - Slide

Voorbeeld present perfect:

I have broken my leg but today they're removing the casting. 

Slide 11 - Slide

Last example:
I lived in Japan in 1999
(Ik woon er nu niet meer)

I have lived in Japan for the past ten years
(Ik woon er dus nog steeds)

Slide 12 - Slide

Present perfect VS Past simple

Slide 13 - Slide

Practise grammar 6 (Slim Stampen)

Slide 14 - Slide

Past Simple Present Perfect

Slide 15 - Slide

Les 2

Slide 16 - Slide

Today's lesson

1. Grammar recap + practise.
2. Reading (10 minutes)
3. Work to do 
    -> Countries and 
        Cultures (p. 152/153)








Today's Lesson

Slide 17 - Slide

Today's lesson

1. Grammar recap + practise.
2. Work to do 
    -> Countries and 
        Cultures (p. 152/153)








Today's Lesson

Slide 18 - Slide

Adjectives and Adverbs

Slide 19 - Slide

adjective
adverb
often ends with -ly
describes adjectives/adverbs/verbs
describes nouns
bijvoeglijk naamwoord
bijwoord

Slide 20 - Drag question

Slide 21 - Slide

Adjective
Een bijvoeglijk naamwoord (adjective) omschrijft een zelfstandig naamwoord en staat ook meestal voor het zelfstandig naamwoord.

Enkele voorbeelden:
A nice house
A sharp knife
A cold winter
A fast car

Slide 22 - Slide

Adverbs
Een bijwoord zegt iets over alle andere werkwoorden, over hoe iets gedaan wordt.
Vb. Beyoncé sings beautifully. ("beautifully" zegt iets over "sings".)

Een bijwoord zegt ook iets over een ander bijwoord of over een bijvoeglijk naamwoord.
Vb. She sings really beautifully
("really" zegt iets over "beautifully" en "beautifully" over "sings".)
 

Slide 23 - Slide

But...
There is one type of verb that doesn’t mix well with adverbs. Linking verbs, such as feel, smell, taste, sound, seem, and appear, typically need adjectives, not adverbs. 
Example: This soup tastes delicious. This smells horrible.

Note! The adjective "good" becomes "well" if you use it as an adverb. 
Example: He is a good actor. He 

Slide 24 - Slide

She is an ... woman (amazing)

Slide 25 - Open question

I can run ... fast (incredible)

Slide 26 - Open question

This bread tastes .....(delicious)

Slide 27 - Open question

She always performs ___ (beautiful)

Slide 28 - Open question

Shane ___ (slow) walked to the door and shut it with a ___ (loud) bang.

Slide 29 - Open question

It's not only a ...(wonderful) song, she sings it ....(wonderful) too.

Slide 30 - Open question

She is a .................(terrific) singer. She sings ............ (fantastic).

Slide 31 - Open question

Do you understand this Grammar item?
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Poll

Reading
2nd form

Reading

Slide 33 - Slide

Work on Countries & Cultures (p. 152/153)

Slide 34 - Slide

Les 1

Slide 35 - Slide

Today's lesson
1. Give it a thought!
2. Recap: grammar 6 + practise!
3. Read (10 minutes)
4. Blooket!
5. Work to do 
Countries and Cultures (p. 152/153)








Today's Lesson

Slide 36 - Slide

Something to think about! 

Slide 37 - Slide

Adjectives (= bijvoeglijk naamwoord)
Een adjective zegt iets over een zelfstandig naamwoord. 
Het woord staat ook vaak vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort. 

This is a great song.
That woman is a lovely person.
I am driving a red car.

Slide 38 - Slide

Adverbs (= bijwoorden)
Een adverb zegt iets over een werkwoord. De adverb staat dan vaak na het hoofdwerkwoord in de zin:
The band plays beautifully.
She always speaks honestly.


Slide 39 - Slide

Adverbs (= bijwoorden)
Om een adverb te vormen, voeg je ly toe aan een bijvoeglijk naamwoord:

honest - honestly
brave - bravely


Slide 40 - Slide

Adverbs (= bijwoorden)
LET OP!
1. Staat er een -y aan het eind? Dan +ily
happy - happily
2. Staat er -ic aan het eind? Dan +ally
basic - basically
3. Sommige woorden zijn irregular, en behouden hun vorm 
(fast, hard, long, daily)
4. "Good" verandert in "well".  (She is a good singer. She sings well).


Slide 41 - Slide

Adverbs
Een bijwoord zegt iets over alle andere werkwoorden, over hoe iets gedaan wordt.
Vb. Beyoncé sings beautifully. ("beautifully" zegt iets over "sings".)

Een bijwoord zegt ook iets over een ander bijwoord of over een bijvoeglijk naamwoord.
Vb. She sings really beautifully
("really" zegt iets over "beautifully" en "beautifully" over "sings".)
 

Slide 42 - Slide

But...
There is one type of verb that doesn’t mix well with adverbs. Linking verbs, such as feel, smell, taste, sound, seem, and appear, typically need adjectives, not adverbs. 
Example: This soup tastes delicious. This smells horrible.

Note! The adjective "good" becomes "well" if you use it as an adverb. 
Example: He is a good actor. He 

Slide 43 - Slide

Adjective or adverb? Choose the correct alternative.
1. With this app you can draw beautiful / beautifully.
2. Jim carried the bags, because Liz asked so nice / nicely.
3. He gave her a quick / quickly look and then walked away.
4. My brother can easy / easily finish the game.
5. Megan plays the piano quite good / well.
6. Those new speakers I've got sound amazing / amazingly

Slide 44 - Slide

Adjective or adverb? Choose the correct alternative.
1. With this app you can draw beautifully.
2. Jim carried the bags, because Liz asked so nicely.
3. He gave her a quick look and then walked away.
4. My brother can easily finish the game.
5. Megan plays the piano quite well.
6. Those new speakers I've got sound amazing.

Slide 45 - Slide