LES 2__HV2_H2_Taalverzorging 2.1 Grammatica

Samengestelde zinnen
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Samengestelde zinnen

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Wat gaan we vandaag leren?
  • Ik kan samengestelde zinnen herkennen.
  • Ik kan voegwoorden herkennen.
  • Ik kan de persoonsvorm en onderwerpen in samengestelde zinnen vinden.

Slide 2 - Slide

Enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen
Enkelvoudige zin: een zin met 1 persoonsvorm
Voorbeeld:
In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje.




Hoe kun je het onderwerp vinden?                    Wie/wat + gezegde

Slide 3 - Slide

Enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen
Enkelvoudige zin: een zin met 1 persoonsvorm
Voorbeeld: In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje.

Samengestelde zin: een zin met meerdere persoonsvormen
Voorbeeld: In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje, want daar woont mijn tante.



Slide 4 - Slide

Hij geeft op dinsdag, woensdag en donderdag les en in het weekend probeer ik te studeren.

Wat zijn de persoonsvormen in deze zin?

Slide 5 - Open question

De politiewoordvoerder vertelt dat de verdachten verschillende verhalen hebben verteld = tegenwoordige tijd
1 De politiewoordvoerder vertelde dat de verdachten verschillende verhalen hadden verteld.
  
2 vertelt ˃ vertelde                       hebben ˃ hadden (dus 2 pv’s)
4 Wie vertelt? De politiewoordvoerder = onderwerp
Wie hebben? De verdachten = onderwerp

Slide 6 - Slide

Samengestelde zinnen

Ik werd vanochtend wakker. 

Ik sprong onder de douche.


Je kunt deze twee mededelingen ook koppelen met een woordje ertussen.

Ik werd vanochtend wakker en sprong onder de douche.


Dat noemen we een samengestelde zin.



Het woordje 'en' verbind hier de twee zinnen aan elkaar.

Slide 7 - Slide

Maak van de twee zinnen één lange zin door ze te verbinden met het voegwoord 'en'.
- Noud heeft een boek gekregen.
- Hij leest daar dagelijks in.

Slide 8 - Open question

Samengestelde zinnen
Je kunt zinnen op heel veel manieren aan elkaar koppelen.

Ik sprong onder de douche, want ik was nog niet helemaal wakker.
Ik sprong onder de douche, omdat ik nog niet helemaal wakker was.
Ik was nog niet helemaal wakker, dus sprong ik onder de douche.
Het woordje 'en' verbind hier de twee zinnen aan elkaar.

Slide 9 - Slide

Samengestelde zinnen

Als je een samengestelde zin gaat ontleden, krijg je te maken met twee (of meer) persoonsvormen. 

Er zijn twee verschillende soorten samengestelde zinnen:

1. Een samengestelde zin bestaande uit twee hoofdzinnen.

2. Een samengestelde zin bestaande uit een hoofdzin en een bijzin.


We kijken naar de uitleg hierover in het volgende filmpje.



Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Hij geeft op donderdag les en in het weekend probeer ik te studeren.
Persoons vormen : geeft    -  probeer

LET OP: elke persoonsvorm heeft een eigen onderwerp bij zich:

geeft - wie/wat geeft?  HIJ
probeer - wie/wat probeer? IK

Slide 12 - Slide

Enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen
Je kan een zin in een andere tijd zetten. De werkwoorden die veranderen zijn persoonsvormen. Dit geldt ook voor samengestelde zinnen. Kijk maar:
  • In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje, want daar woont mijn tante.
  • In de vakantie gingen wij altijd naar Spanje, want daar woonde mijn tante.

Slide 13 - Slide

          VRAGEN

Kijk naar de volgende zinnen. Is het een enkelvoudige of samengestelde zin? 

Slide 14 - Slide

Wilma ging naar huis omdat ze moe was.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 15 - Quiz

De winkel op de hoek van de Hoogstraat is gisteren geopend.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 16 - Quiz

Wil je die tas met boeken op tafel neerzetten?
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 17 - Quiz

Het meisje verwacht dat ze van de slager een stukje worst krijgt.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 18 - Quiz

Samengestelde zinnen

Je verbindt de twee zinnen (hoofdzin+hoofdzin of hoofdzin+bijzin) met een voegwoord. Er zijn twee soorten voegwoorden:

1. Nevenschikkende voegwoorden verbinden twee hoofdzinnen met elkaar.

Alle nevenschikkende voegwoorden: en, maar, of, dan (wel), dus en want

2. Onderschikkende voegwoorden verbinden een hoofdzin en een bijzin aan elkaar.

Hier zijn er veel meer van, bijvoorbeeld: dat, voordat, nadat, tot, terwijl, als, toen, omdat, doordat en zodat......



Slide 19 - Slide

Welk voegwoord is 'omdat' in de volgende zin:

Ik lees niet dagelijks in mijn boek, omdat ik daar geen zin heb.
A
nevenschikkend
B
onderschikkend

Slide 20 - Quiz

Welk voegwoord is 'dus' in de volgende zin:

Ik lees niet dagelijks in mijn boek, dus ik heb mijn boek nog lang niet uit.
A
nevenschikkend
B
onderschikkend

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Video

          THEORIE


Slide 23 - Slide

Hoofd- en bijzinnen


Hoofdzin: 
  1. Het onderwerp en de persoonsvorm staan naast elkaar. 
  2. Er kunnen geen andere zinsdelen tussen staan.
  3. De persoonsvorm staat in de hoofdzin vooraan (op de 1e of 2e plaats).
Bij samengestelde zinnen kun je onderscheid maken in hoofd- en bijzinnen.

Slide 24 - Slide

Hoofd- en bijzinnen

Zo herken je hoofdzinnen en bijzinnen: 
  • Als er tussen persoonsvorm en onderwerp een woord (bijvoorbeeld 'niet') kán staan, dan is dat een bijzin. 
  • In een bijzin staat de persoonsvorm vaak achteraan.
  • Kan dit niet, dan is het een hoofdzin. 
  • Een hoofdzin kan zelfstandig voorkomen.

Slide 25 - Slide

          VRAGEN

Kijk naar de volgende samengestelde zinnen. Geef aan uit welke zinnen de zin bestaat. 

Slide 26 - Slide

Sabine had een gezicht getrokken alsof ze iets vies proefde.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-hoofdzin

Slide 27 - Quiz

We gaan met de klas naar Parijs en we zullen daar een week blijven.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-hoofdzin

Slide 28 - Quiz

Als we in Parijs zijn, wil ik graag wat kledingwinkels bezoeken.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-hoofdzin

Slide 29 - Quiz

Ik dacht dat we gingen fietsen.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-hoofdzin

Slide 30 - Quiz

Ik ga op vakantie en dat is leuk.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-hoofdzin

Slide 31 - Quiz