stof tussentoets V3 periode 3

HV3A 

Mercredi 15 février:
 -herhaling grammaire U4/5 -->
devoir + trappen van vergelijking

Lesdoel: we zijn goed voorbereid voor de toets van volgende week!
1 / 31
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 3,4

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

HV3A 

Mercredi 15 février:
 -herhaling grammaire U4/5 -->
devoir + trappen van vergelijking

Lesdoel: we zijn goed voorbereid voor de toets van volgende week!

Slide 1 - Slide

de trappen van vergelijking

Slide 2 - Slide

om dingen/mensen met elkaar te vergelijken 
gebruik je de trappen van vergelijking





Nummer 1 is groot, nummer 2 is groter, nummer 3 is het grootst

Slide 3 - Slide

Paul heeft geld. Jean heeft meer geld. Luc heeft het meeste geld

Slide 4 - Slide

Hoe doe je dat in het Frans?
dat zie je in de volgende dia's....

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

le positif= de stellende trap:

je gebruikt het bijvoeglijk naamwoord

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

le comparatif = de vergrotende trap


= even ....... als
je gebruikt plus/moins + bijvoeglijk naamwoord
bijvoorbeeld:
= groter dan >  plus grand que
of
minder groot dan > moins grand que
je gebruikt aussi  + bijvoegijk naamwoord

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

le superlatif = de overtreffende trap
je gebruikt le/la/les plus + bijvoeglijk naamwoord
= het grootst > le plus grand

=de rustigste leerling > l'élève le plus calme


Slide 11 - Slide

encore 2 exemples:

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Let op!

De bijvoeglijke naamwoorden die voor het zelfstandig naamwoord staan, staan bij de trappen van vergelijking ook voor het zelfstandig naamwoord
* het grootste meisje: la plus grande fille

Slide 15 - Slide

welke waren dat ook alweer?


beau, bon, joli,
haut, long, petit,
jeune, vieux, grand,
nouveau, mauvais, autre
en
de rangtelwoorden

Slide 16 - Slide

natuurlijk zijn er een paar uitzonderingen 
bon (ne) (s) (nes)      meilleur (e) (s) (es)     le, la, les meilleur (e) (s) (es)
bien                                mieux                              le mieux
(dit is het bijwoord, daar is geen vrouwelijk of meervoud van)

Slide 17 - Slide

Questions?

Slide 18 - Slide

le quiz!!!!
bij sommige vragen zie je  +      vergrotende trap met plus
                                                   ++   overtreffende trap met plus
                                                   -       overtreffende trap met moins
                                                   --     overtreffende trap met le moins
                                                   =       even......als

Slide 19 - Slide

Jean est né en 2005. Paul est né en 2006. Paul est donc....
A
plus âgé
B
moins âgé
C
aussi âgé

Slide 20 - Quiz

Marianne mesure 1m67. Monique mesure 1m80. Monique est donc......
A
plus grande
B
aussi grande
C
moins grande

Slide 21 - Quiz

Astérix est ................... qu'Obélix
A
plus grand
B
plus petit
C
aussi grand

Slide 22 - Quiz

La prononciation de Jean est (bon, +)que la prononciation de Paul

Slide 23 - Open question

C'est (beau ++) livre.

Slide 24 - Open question

Obélix est (intelligent -) qu'Astérix.

Slide 25 - Open question

Marianne est (= gentil) que sa soeur.

Slide 26 - Open question

wat betekent DEVOIR ook al weer?

Slide 27 - Open question

wij moeten
A
nous devions
B
nous devons
C
nous avons dû
D
nous devrons

Slide 28 - Quiz

zij moesten
A
ils doivent
B
ils ont dû
C
ils devaient
D
ils devront

Slide 29 - Quiz

welke vorm is juist
A
je dû
B
je du
C
je suis dû
D
j'ai dû

Slide 30 - Quiz

c'est fini

Slide 31 - Slide