Taal ok verhaal schrijven

• Taal
• Basisschool
• Groep 6,7

Hoe herken je een persoonsvorm?

Persoonsvorm

1. Maak de zin vragend

De koning krijgt een brief. 

Krijgt de koning een brief?

2. Zet de zin in meervoud

De koningen krijgen een brief

3. Verander de tijd

De koning kreeg een brief

Persoonsvorm/ Voltooid deelwoord

Tegenwoordige tijd

Verleden tijd

Voltooid verleden tijd

Voltooid tegenwoordige tijd

De ridder overmeestert de koning

De soldaat rijdt op het paard

Tegenwoordige tijd (meervoud)

Verleden tijd (meervoud)

Tegenwoordige tijd (meervoud)

De ridders overmeesteren de koning

De soldaten rijden op het paard

Verleden tijd (meervoud)

De ridders overmeesterden de koning

De soldaten reden op het paard

De ridder overmeestert de koning

De soldaat rijdt op het paard

Voltooid tegenwoordige tijd

Voltooid verleden tijd

Voltooid tegenwoordige tijd (voltooid deelwoord)

De ridder heeft de koning overmeesterd

De soldaat heeft op het paard gereden

Voltooid verleden tijd (voltooid deelwoord)

De ridder had de koning overmeesterd

De soldaat had op het paard gereden

Letterlijk/ Figuurlijk

Tiuri sprong een gat in de lucht.

Zij heeft vlinders in haar buik.