Woordsoorten voorzetsel

Goedemorgen,
Welkom bij Nederlands

Leg vast klaar: leesboek, Nieuw Nederlands, schrift en pen
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Goedemorgen,
Welkom bij Nederlands

Leg vast klaar: leesboek, Nieuw Nederlands, schrift en pen

Slide 1 - Slide

VOORZETSEL (VZ)
WOORDSOORTEN

Slide 2 - Slide

PROGRAMMA
  1. Startvraag
  2. Lezen - 10 min.​
  3. Leerdoelen. - 5 min.
  4. Instructie - 10 min.
  5. Zelfstandig werken. - 10 min.​
  6. Reflectie - 5 min.​

Slide 3 - Slide

Startvraag
Zou je wereldberoemd willen zijn?

Slide 4 - Slide

LEERDOEL
  • Ik kan een voorzetsel herkennen in een zin

Slide 5 - Slide

Voorzetsel
Voorzetsels (vz) zijn woorden die een plaats, tijd of reden/oorzaak aangeven. 
  • Er zijn veel verschillende voorzetsels, zoals achter, bij, door, gedurende, in, naar, onder, om, op, tijdens, van, vanwege, voor, wegens

Je gebruikt voorzetsels niet los, maar altijd in combinatie met een ander woord

Slide 6 - Slide

Zo herken je een voorzetsel
Je kunt een voorzetsel voor een lidwoord + zelfstandig naamwoord zetten:
  • naast de stoel, voor de vakantie, door de sneeuw.​

Bij sommige werkwoorden hoort een voorzetsel dat je niet kunt vervangen, een vast voorzetsel. Bijvoorbeeld:
  • houden van: Tanja houdt van zwemmen.​
  • besteden aan: Bernard wil niet te veel tijd besteden aan zijn outfit.

Slide 7 - Slide

Splitsbaar werkwoord
Let op bij zinnen met een splitsbaar werkwoord: het woordje dat ergens achter in de zin staat, hoort bij het werkwoord.
  • De trainer legt de wedstrijdopstelling uit. 

In deze zin is uit dus géén voorzetsel, maar een deel van het werkwoord.

Slide 8 - Slide

Benoem het voorzetsel/voorzetsels: Tijdens de vakantie zijn Petra en Kim in Italië geweest.

Slide 9 - Open question

Benoem het voorzetsel/voorzetsels: Het jaarfeest van de sportclub is afgelast door de zomerstorm.

Slide 10 - Open question

Benoem het voorzetsel/voorzetsels: Tim pakte het verzwakte babyvogeltje voorzichtig op.

Slide 11 - Open question

Benoem het voorzetsel/voorzetsels: Na een goed gesprek legden Pieter en Bas de ruzie bij.

Slide 12 - Open question

Zelfstandig werken
Wat ga je maken:
Grammatica: woordsoorten, voorzetsel 
Blz 210 en 211


Slide 13 - Slide

Zelfstandig werken
Wat ga je maken:
Grammatica: woordsoorten, voorzetsel 

M1C + M1D
--> opdracht 1 t/m 4


Slide 14 - Slide