Woordsoorten voorzetsel

VOORZETSEL (VZ)
WOORDSOORTEN
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

VOORZETSEL (VZ)
WOORDSOORTEN

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
  1. Lezen - 10 min
  2. Herhalen VZ
  3. Nakijken opdracht 1, 3  + 4 (blz. 212)
  4. Nieuwsbegrip                             
  5. Oefening alle woordsoorten 
  6. Afsluiting les 

Slide 2 - Slide

LEERDOEL
  • Ik kan een voorzetsel herkennen in een zin

Slide 3 - Slide

Voorzetsel
Voorzetsels (vz) zijn woorden die een plaats, tijd of reden/oorzaak aangeven. 
  • Er zijn veel verschillende voorzetsels zoals: achter, bij, door, gedurende, in, naar, onder, om, op, tijdens, van, vanwege, voor, wegens

Je gebruikt voorzetsels niet los, maar altijd in combinatie met een ander woord

Slide 4 - Slide

Zo herken je een voorzetsel
Je kunt een voorzetsel voor een lidwoord + zelfstandig naamwoord zetten:
  • naast de stoel, voor de vakantie, door de sneeuw.​

Bij sommige werkwoorden hoort een voorzetsel dat je niet kunt vervangen, een vast voorzetsel. Bijvoorbeeld:
  • houden van: Tanja houdt van zwemmen.​
  • besteden aan: Bernard wil niet te veel tijd besteden aan zijn outfit.

Slide 5 - Slide

Splitsbaar werkwoord
Let op bij zinnen met een splitsbaar werkwoord: het woordje dat ergens achter in de zin staat, hoort bij het werkwoord.
  • De trainer legt de wedstrijdopstelling uit. 

In deze zin is uit dus géén voorzetsel, maar een deel van het werkwoord.

Slide 6 - Slide

Benoem het voorzetsel/voorzetsels: Tijdens de vakantie zijn Petra en Kim in Italië geweest.

Slide 7 - Open question

Benoem het voorzetsel/voorzetsels: Het jaarfeest van de sportclub is afgelast door de zomerstorm.

Slide 8 - Open question

Benoem het voorzetsel/voorzetsels: Tim pakte het verzwakte babyvogeltje voorzichtig op.

Slide 9 - Open question

Benoem het voorzetsel/voorzetsels: Na een goed gesprek legden Pieter en Bas de ruzie bij.

Slide 10 - Open question

Aan de slag
Je maakt opdracht 1, 3 en 4 (blz. 212)

Je werkt 10 min in stilte, daarna samenwerken

Klaar? Pak je leesboek/ huiswerk ander vak

Slide 11 - Slide