4.7 grammatica les 1 en 2

Grammatica Woordsoorten
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammatica Woordsoorten

Slide 1 - Slide

Grammatica - woordsoorten 1

- lidwoord

- zelfstandig naamwoord

- werkwoord (hww,zww)

- bijvoeglijk naamwoord

- voorzetsel

- persoonlijk voornaamwoord
-bezittelijk voornaamwoord
-aanwijzend voornaamwoord
-telwoord
vragend voornaamwoord

Slide 2 - Slide

Grammatica woordsoorten
  • Lidwoorden (lw): De, het & een  (de persoon, het huis, een proefwerk, )
  • Zelfstandige naamwoorden: Mensen, dieren, dingen & namen.
     - de persoon
     - de leeuw
     - het huis


Slide 3 - Slide

Grammatica woordsoorten
  • Zelfstandige naamwoorden (zn): mensen, dieren, dingen & namen
- Er kunnen lidwoorden voor het zelfstandige naamwoord staan.
(de persoon, de leeuw, het huis)
- Er kunnen ook bijvoeglijke naamwoorden voor het zelfstandige naamwoord staan. 
(de mooie persoon, de grote leeuw, het kleine huis) 

Slide 4 - Slide

Voorzetsels
  • Naast het bord
  • Voor het huis                                      kast- en vakantiewoorden
  • Achter de auto                         -geeft waar of wanneer aan
  • Op het dak
  • In de kast 
  • Na de vakantie
  • Door de muur

Slide 5 - Slide

Hulpwerkwoord (HWW)
Kenmerken:
  • staat nooit alleen in een zin
  • komen dus voor in zinnen met meer dan 1 werkwoord
  • helpen om het gezegde te maken.

Slide 6 - Slide

Wat is het hulpwerkwoord:
'Vandaag heb ik Nederlands.'
A
vandaag
B
heb
C
Er is er geen
D
Nederlands

Slide 7 - Quiz

Wat is kenmerk van een hulpwerkwoord?
A
helpt het belangrijkste werkwoord in de zin
B
kan als enig werkwoord in een zin staan
C
belangrijkste werkwoord in een zin

Slide 8 - Quiz

hulpwerkwoord
Ik heb mijn haar laten knippen.
heb=
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord

Slide 9 - Quiz

Zelfstandig werkwoord
Wanneer een werkwoord de handeling / actie aangeeft, 
spreek je van een zelfstandig werkwoord (zww).
Vaak echte 'doe-woorden'


Er staat altijd maar één zelfstandig werkwoord in een zin.

Slide 10 - Slide

Wat is een zelfstandig werkwoord?
A
Werkwoord dat de actie aangeeft in de zin
B
Werkwoord dat een ander werkwoord helpt
C
voltooid deelwoord

Slide 11 - Quiz

zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Ik heb gegeten
heb = .....
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 12 - Quiz

zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Ik heb gefietst
gefietst = .....
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 13 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord- psv
- verwijst meestal naar een persoon of dier.
-kan enkelvoud of meervoud zijn
-je kunt het woord vervangen door 'Jan'

Bezittelijk voornaamwoord -bzv
-geeft bezit aan. Iets is van iemand.
-kan enkelvoud of meervoud zijn
-je kunt het woord vervangen door 'mijn'


Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Vragend voornaamwoord

Er zijn vier  vragende voornaamwoorden.


Namelijk:

1.

2.

3.

4.

Slide 16 - Slide

Wie, wat, welke, wat voor een

Slide 17 - Slide

Telwoord
De volgende telwoorden bestaan er:
  • hoofdtelwoord :
  1. bepaalde hoofdtelwoorden
  2. onbepaalde hoofdtelwoorden
  • rangtelwoorden
  1. bepaalde rangtelwoorden
  2. onbepaalde rangtelwoorden

Slide 18 - Slide

Hoofdtelwoord
hoofdtelwoord: geeft een hoevelheid aan.
bepaald hoofdtelwoord: een, 3, zes, vierentwintig
onbepaald hoofdtelwoord: veel, weinig, alle

Slide 19 - Slide

rangtelwoord
bepaald rangtelwoord:Een plaats in een rij: 
vierde, derde etc.

onbepaald rangtelwoord:Onduidelijke plaats in een rij:
eerste, laatste etc.

Slide 20 - Slide

Aan de slag


Je gaat aan de slag met:
- www.cambiumned.nl
-www.leeronlinenederlands.nl
-een ander vak

Slide 21 - Slide