Bij deze werkvorm gaan leerlingen eerst individueel aan de slag met een onderwerp, waarbij zij allemaal een nummer van 1 t/m 4 krijgen. Vervolgens wisselen zij in een groepje van vier uit wat ze weten of hebben gevonden. Hierna noemt de leraar een nummer, waarna de leerlingen met dat nummer aan de klas presenteren wat er in het groepje is besproken. Door de verschillende stappen van deze werkvorm wordt voorkennis geactiveerd én nieuwe kennis opgedaan. Daarnaast werken leerlingen actief samen.