Voorbereiding T2

Leestekens, koppeltekens  en weglatingstreepje
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Leestekens, koppeltekens  en weglatingstreepje

Slide 1 - Slide

Tussen twee persoonsvormen komt een komma
A
Klopt
B
Klopt niet

Slide 2 - Quiz

Wanneer gebruik je aanhalingstekens?

Slide 3 - Open question

In samenstellingen tussen klinkers die je ook samen kunt uitspreken, de zogenaamde ‘botsende klinkers’ gebruik je een koppelteken.
A
Klopt
B
Klopt niet

Slide 4 - Quiz

Koppelteken 
Aanhalingstekens
Als je wil laten zien dat iemand aan het woord is in de tekst 
Tussen 'restaurant café'
Als je een woord op een andere manier gebruikt

Slide 5 - Drag question

Welk woord is fout gespeld?
A
beresterk
B
groentensoep
C
pannenkoek
D
ruggespraak

Slide 6 - Quiz

Soms mogen woorden aan elkaar, soms mogen ze los. Welk woord is fout gespeld
A
halsslagader
B
opbellen
C
er tussen door
D
sfeervol kamertje

Slide 7 - Quiz

In elke zin is een 'kern van doen' of een 'kern van zijn'

Slide 8 - Slide

Kern van doen 
Kern van zijn 
hij ligt te slapen
De muur is wit 
Hij blijkt een goede piloot
Hij zeurt al de hele dag 
Het huis was 2 ton waard. 

Slide 9 - Drag question

Bij een kern van doen is er altijd een Zelfstandig Werkwoord (ZWW) + eventueel hulpwerkwoorden
Bij een kern van zijn is er altijd een Koppelwerkwoord (KWW)+ eventueel hulpwerkwoorden

Slide 10 - Slide

'Hij had heel de dag gefietst'

wat is hier het zelfstandig werkwoord?
A
Had
B
Gefietst

Slide 11 - Quiz

'Hij blijkt erg slim'

wat is hier het koppelwerkwoord? (tip: de koppelwerkwoorden zijn: zijn, worden, blijven, blijken, lijken en schijnen)
A
Slim
B
Blijkt

Slide 12 - Quiz

Beeldspraak!

Je gebruikt een beeld om een object (iets wat echt bestaat) te beschrijven.
Bijvoorbeeld: zo gezond als een...
A
paling
B
tureluur
C
grasspriet
D
vis

Slide 13 - Quiz

'Het leven lacht me toe'

Dit is een voorbeeld van
A
Een samenstelling
B
koppelteken
C
personificatie
D
repetitio

Slide 14 - Quiz