Spelling B3W1L3

Spelling B3W1L3
Bijwoord, bepaling van plaats en verleden tijd
1 / 19
next
Slide 1: Slide
SpellingBasisschoolGroep 8

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Spelling B3W1L3
Bijwoord, bepaling van plaats en verleden tijd

Slide 1 - Slide

Woordsoorten
Je kent de volgende woordsoorten:
- lidwoord                                                               - telwoord
- zelfstandig naamwoord                               - rangtelwoord
- werkwoord                                                          - voorzetsel
- hulpwerkwoord                                                 - voegwoord
- voltooid deelwoord                                         - persoonlijk voornaamwoord
- bijvoeglijk naamwoord                                  - bezittelijk voornaamwoord
- stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 2 - Slide

Nieuwe woordsoorten
- Bijwoord
Een bijwoord zegt iets over een woord dat geen zelfstandig naamwoord is. Het geeft extra informatie.
"Wouter loopt hard." - hard zegt iets over het werkwoord
"Wouter heeft erg lieve ouders." - erg zegt iets over het bijvoeglijk naamwoord.

Slide 3 - Slide

Lotte neuriet zachtjes voor haar uit.
Waar hoort het bijwoord 'zachtjes' bij?
A
Werkwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 4 - Quiz

Kijk jij liever naar totaal andere programma's?
Waar hoort het bijwoord 'totaal' bij?
A
Werkwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 5 - Quiz

Sam gooit de bal keihard tegen de muur.
Waar hoort het bijwoord 'keihard' bij?
A
Werkwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 6 - Quiz

Loopt de hond een beetje mank?
Waar hoort het bijwoord 'mank' bij?
A
Werkwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 7 - Quiz

De verkiezingen zorgen voor enorm veel opwinding.
Waar hoort het bijwoord 'enorm' bij?
A
Werkwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 8 - Quiz

Zinsdelen
Je kent de volgende zinsdelen:
- onderwerp
- persoonsvorm
- lijdend voorwerp

Nieuw zinsdeel:
- bepaling van plaats.

Slide 9 - Slide

Nieuwe zinsdelen
Nieuw zinsdeel: - bepaling van plaats.
Stel de vraag: 
* waar + werkwoordelijk gezegde + onderwerp (+ lijdend voorwerp)
Voorbeeld:
"Hier zie jij het huis in Wenen."
- Waar zie jij het huis?
Antwoord: in Wenen = bepaling van plaats

Slide 10 - Slide

"Midden in de Waddenzee ligt het eiland Texel."
Wat is de bepaling van plaats?

Slide 11 - Open question

"Heb jij op school wel eens van Paaseiland gehoord?."
Wat is de bepaling van plaats?

Slide 12 - Open question

"Op deze plek in zee zijn vijftig schepen vergaan."
Wat is de bepaling van plaats?

Slide 13 - Open question

Werkwoorden

Slide 14 - Slide

Zet het werkwoord in de verleden tijd:
'De meester verbiedt Hans om naar de gang te gaan.'

Slide 15 - Open question

Zet het werkwoord in de verleden tijd:
'De kinderen grijnzen naar elkaar.'

Slide 16 - Open question

Zet het werkwoord in de verleden tijd:
'De kat zwerft over straat.'

Slide 17 - Open question

Luister naar het dictee en 
schrijf de woorden goed op in je schrift.

Slide 18 - Slide

Maak les 3:
opdracht 1 , 2 en 3

Slide 19 - Slide