Werkwoordspelling les 1 - woordbeeld





Woordbeeld - les 2
1 / 16
next
Slide 1: Slide
Leren-lerenMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson





Woordbeeld - les 2

Slide 1 - Slide

Terugblik op vorige week...
  • Wie is wie?
  • Wat hebben we al gedaan?
  • Wat gaan we doen?

Slide 2 - Slide

Werkwoordspelling
  • Wat zijn werkwoorden?
  • Hoe vervoeg je een werkwoord?
  • Spelling van vervoegingen oefenen

Slide 3 - Slide

Wat klopt niet?
En bij deze?

Slide 4 - Slide

Wat is een werkwoord?
  • Iets wat iemand DOET!

Slide 5 - Slide

WERKWOORDEN

Slide 6 - Mind map

Hoe weet ik of een woord een werkwoord is?
Een werkwoord kun je vervoegen! ​
Je kunt er ik / hij / zij / het / de man / het bureau, enz voor zetten.

JA!
Nee!
wedstrijd
spelen
doen
zijn
mogen
televisie
schrijven
geweldig

Slide 7 - Drag question

Welke vormen heeft een werkwoord?
  • stam
  •  persoonsvorm (pv)
    in de tegenwoordige tijd (tt) en de verleden tijd (vt)
  • infinitief (hele werkwoord)
  • voltooid deelwoord

Slide 8 - Slide

Om welke vorm gaat het bij de werkwoorden uit onderstaande zinnen?
  1. De juf Nederlands heeft een cursus werkwoordspelling gemaakt.​​
2. Wij doen erg ons best om de stof te begrijpen.​
3. Het wordt ons niet makkelijk gemaakt.​​
4. Leer het nou toch eens, die werkwoordspelling!​​
5. Vroeger werd er meer aandacht aan besteed.​

  1. heeft = pv tt / gemaakt = voltooid deelwoord
  2. doen = pv tt / begrijpen = infinitief​​
  3. wordt = pv tt / gemaakt = voltooid deelwoord​
  4. leer = pv tt (ik-vorm i.v.m. gebiedende wijs) 
  5. werd = pv vt / besteed = voltooid deelwoord

























Slide 9 - Slide

Vervoegingen

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Wat is de juiste vorm?

Hij doet alsof zijn neus ___ (bloeden).
A
bloet
B
bloedt
C
bloed

Slide 12 - Quiz

Wat is de juiste vorm?

___ (vinden) jij Frans ook zo lastig?
A
Vind
B
Vindt
C
Vint

Slide 13 - Quiz

Wat is de juiste vorm?

De puppy van mijn buren ___ (groeien) super hard!
A
groeit
B
groeid
C
groeidt

Slide 14 - Quiz

Hoe leerzaam vond je deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 15 - Poll

Slide 16 - Slide