Test formatif 3ah

Bonjour 3AH
Aujourd'hui c'est Lundi le 20 Avril 2020
On va faire un test formatif
Il y a 40 questions sur Chapitre 5!
Bonne Chance!

1 / 43
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Bonjour 3AH
Aujourd'hui c'est Lundi le 20 Avril 2020
On va faire un test formatif
Il y a 40 questions sur Chapitre 5!
Bonne Chance!

Slide 1 - Slide

Geef antwoord op de volgende vraag:
Tu as passé un bon weekend?

Slide 2 - Open question

vertaal:
Ik was er met mijn vriendin.

Slide 3 - Open question

Vertaal:
Houd je van teamsporten?

Slide 4 - Open question

Vertaal: teleurgesteld

Slide 5 - Open question

Vertaal: de hele wereld

Slide 6 - Open question

Vertaal:
Hoelang heeft het concert geduurd?

Slide 7 - Open question

Vertaal:
le bonheur

Slide 8 - Open question

Vertalen:
interroger sur

Slide 9 - Open question

Vertaal:
Ik speel gitaar.

Slide 10 - Open question

Vertaal:
Ik ben het helemaal met je eens.

Slide 11 - Open question

En nu wat vocabulaire:
de wedstrijd
A
le spectateur
B
la course
C
le concours
D
le cours

Slide 12 - Quiz

Echt
A
encore
B
déjà
C
vrai
D
sûr

Slide 13 - Quiz

nog steeds
A
encore
B
tout le temps
C
chaque
D
déjà

Slide 14 - Quiz

vaak
A
toujours
B
trop
C
déjà
D
souvent

Slide 15 - Quiz


Slide 16 - Open question


Slide 17 - Open question


Slide 18 - Open question

grammaire 
Imparfait

Slide 19 - Slide

Wat zijn de drie stappen om tot een juiste imparfait-vorm te komen?

Slide 20 - Open question

Je
tu
il, elle, on
nous
vous
ils, elles
-ions

-ais
-iez
-aient
-ais
-ait

Slide 21 - Drag question

Zet in de Imparfait
vous (jouer)

Slide 22 - Open question

Zet in de Imparfait
il (habiter)

Slide 23 - Open question

Zet in de Imparfait
elles(sortir)

Slide 24 - Open question

Wat zijn de drie stappen om een bijwoord te maken?

Slide 25 - Open question

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over:
Een bijwoord zegt iets over :
een zelfstandig naamwooord

een werkwoord
een ander bijwoord
een ander bijvoeglijk naamwoord

Slide 26 - Drag question

Wat is het verschil?
Il skie bien.
C'est un bon skieur.
Tekst

Slide 27 - Open question

Waar zegt het bijwoord iets over?
A
hele zin, zelfstandig naamwoord, werkwoord
B
hele zin, werkwoord, ander bijwoord, bijvoeglijk naamwoord
C
lidwoord, onderwerp, ander bijwoord
D
persoonlijk voornaamwoord, werkwoord

Slide 28 - Quiz

Bijwoord van:
bon
A
bien
B
bonnement
C
bonment
D
bienment

Slide 29 - Quiz


J'ai un fauteuil confortable. (confortable)
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 30 - Quiz


J'ai bien compris cet exercice. (bien)
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 31 - Quiz

Bien
Longtemps
Vite
Mal
Bon
Long
Rapide
Mauvais

Slide 32 - Drag question

Goed of fout?
Il parle poliment
A
Goed
B
Fout

Slide 33 - Quiz

Goed of fout?
Je parle bon français
A
Goed
B
Fout

Slide 34 - Quiz

Goed of fout?
il roule lentment
A
Goed
B
Fout

Slide 35 - Quiz

Goed of fout?
C'est un bon chanteur.
A
Goed
B
Fout

Slide 36 - Quiz

Goed of fout?
il joue mal.
A
Goed
B
Fout

Slide 37 - Quiz

lezen =
A
sortir
B
lire
C
chanter
D
dessiner

Slide 38 - Quiz

Les jeunes (lire, présent) surtout des magazines.
A
lisent
B
lirent

Slide 39 - Quiz

Elle (lire, présent) tout sur les stars.
A
lis
B
lit

Slide 40 - Quiz

wat is het voltooid deelwoord van 'lire'?

Slide 41 - Open question

La Fin
Chers élèves
C'était un peu de tout!
Restez en bonne santé
et
Bonnes vacances!!
Pas de devoirs pour Mercredi (geen huiswerk woensdag)

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide