mardi, le 9 avril

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Qu'est-ce qu'on va faire?

parler

retourner contrôle 

écrire

devoirs

Objectifs

Ik kan het bijvoeglijk naamwoord op de juiste manier gebruiken  in het Frans.

Ik kan vergelijkingen maken in het Frans.

Ik begrijp hoe je de meest voorkomende werkwoorden gebruikt in het Frans.

zodat...

-ik mezelf en anderen kan beschrijven en vergelijken

-ik mijn vrijetijdsbesteding kan beschrijven

-ik iets over de hobby's van anderen kan vertellen

parler - interviews

• faites des couples
• notez 5 questions sur le personnage de ton camarade           de classe
• A pose des questions
• B répond aux questions
• A+B changent de rôle

lire 

lire 

Evan (15 ans): Moi je gagne l’équivalent de mon âge en argent de poche par mois, alors 15 euros par mois.  

a) het gelijkwaardige

b) het merendeel

c) het restant

 

lire 

Comme en France, il faut travailler dur pour réussir ses études et obtenir son diplôme

a) behalen

b) bepalen

c) bevestigen

lire 

Mes parents sont divorcés depuis l’année dernière. C’était vraiment soudain pour ma sœur et moi. On était très surpris. 

a) overduidelijk

b) spannend

c) plotseling

écrire

Il habite à Paris.

Il a deux frères.

Mon personnage c'est le quinze ans.

Ton anniversaire, c'est le 22 mars.

Il a deux petites frères.

Sa meilleur amie s'appelles Nadia.

Ses soeurs s'appelles Emma et Sophie.

La maison d'Emma plus grande que Sophie.

écrire

beschrijf in 120 - 150 woorden je personnages:

stel ze voor en vergelijk ze met elkaar

tel de woorden

lever het in (schrijf netjes!)

geen schermpjes 

Verbeter de fouten en lever de schrijfopdracht nogmaals in.

devoirs

leren:  grammaire I (Ch 5+6)

maken: Chapitre 5:  31+32+33

                 Chapitre 6: 31+32+33

Objectifs

Ik kan het bijvoeglijk naamwoord op de juiste manier gebruiken  in het Frans.

Ik kan vergelijkingen maken in het Frans.

Ik begrijp hoe je de meest voorkomende werkwoorden gebruikt in het Frans.

Je hebt de opdracht met hulpmiddelen mogen maken, binnenkort moet het zonder.

->  Welke kennis heb je daarvoor nodig?

-> Wat ga jij doen in de voorbereiding?