Klas 3 - week 3 - les 2

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Klas 3 - week 3 - les 2

Artikel: lidwoorden herhalen

Fälle: naamvallen (1e, 3e en 4e naamval)

Präpositionen +3 en +4: Voorzetsels met 3e en 4e naamval

In hoofdstuk 2 hebben jullie de persoonlijke voornaamwoorden in de 1e, 3e en 4e naamval gehad  - kort herhalen

Artikel: lidwoorden

der = mannelijk

die = vrouwelijk en meervoud

das = onzijdig 

Lidwoorden leer je via de woordenlijst. Ook zijn er een aantal regels die je kunt toepassen.

Extra uitleg op it's learning: 

http://www.passion4teq.com/articles/der-die-das-geslacht-regels/

Fälle: naamvallen

1e naamval = onderwerp

Wie / wat + gezegde

3e naamval = meewerkend voorwerp

Aan / voor in de zin kunnen plaatsen of weglaten

4e naamval = lijdend voorwerp

Wie / wat + gezegde + onderwerp

Ich gebe dem Mann eine Antwort.
in welke naamval staat "dem Mann"

1. 1e naamval
2. 3e naamval
3. 4e naamval
4. weet ik niet

Ich gebe dem Mann eine Antwort.
In welke naamval staat "eine Antwort".

1. 1e naamval
2. 3e naamval
3. 4e naamval
4. weet ik niet

Ich gebe dem Mann eine Antwort.
In welke naamval staat "ich".

1. 1e naamval
2. 3e naamval
3. 4e naamval
4. weet ik niet

Präpositionen = voorzetsels

Naast het ontleden van zinnen kunnen er ook voorzetsels in een zin staan die zorgen voor een vaste naamval. Als er een voorzetsel in de zin staat hoef je dus de zin niet meer te ontleden, maar volg je de naamval op die bij het voorzetsel hoort.

Er zijn verschillende voorzetsels. We behandelen nu:

voorzetsels met 3e naamval

voorzetsels met 4e naamval

Deze zijn eind 2e klas aan bod gekomen, maar hebben jullie nog niet gehad.

Präpositionen +3

Voorzetsels met de 3e naamval (blz 156 boek B)

aus = uit

bei = bij

mit = met

nach = na, naar

seit = sinds

von = van, door

zu = naar (bij personen)

Präpositionen +4

Voorzetsels met de 4e naamval (blz 156 boek B)

durch = door

für = voor ( ten behoeve van / gunste van)

ohne = zonder

um = om

bis = tot

gegen = tegen

Personalpronomen +3 en +4

persoonlijke voornaamwoorden in de 1e, 3e en 4e naamval (blz 153 boek B)

                   1e             3e           4e 

ik             ich            mir        mich       

jij             du             dir         dich

hij            er               ihm       ihn

zij            sie             ihr         sie

het          es              ihm       es

wij          wir             uns       uns

jullie      ihr              euch    euch

zij mv    sie             ihnen    sie

u             Sie             Ihnen     Sie

Opdracht 19, blz 26 boek B
Wer ist nach ihm an der Reihe?
In welke naamval staat "ihm"

1. 1e
2. 3e
3. 4e
4. weet ik niet

Ich komme nachmittags zu ihr
In welke naamval staat "ihr"

1. 1e
2. 3e
3. 4e
4. weet ik niet

Die Kletterhalle ist auch für sie zugänglich
In welke naamval staat "sie"

1. 1e naamval
2. 3e naamval
3. 4e naamval
4. weet ik niet

Bij de voorgaande zinnen kon je zowel aan het voorzetsel als aan het persoonlijk voornaamwoord zien in welke naamval de zinnen staan.

nach = voorzetsel +3        en ihm = mannelijk 3e naamval

zu = voorzetsel +3             en ihr = vrouwelijk 3e naamval

für = voorzetsel +4           en sie = vrouwelijk 4e naamval

Stappenplan

1. staat er een voorzetel in de zin = vaste naamval
2. geen voorzetsel? = dan zelf ontleden om naamval te vinden
3. je moet het lidwoord weten van het woord dat je moet vervoegen (dus is een woord mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of meervoud)
4. Kijk in het schema (der-Gruppe) = zoek juiste antwoord
   

Opdracht 19, blz 26 boek B
Door welk woord kun je het persoonlijk voornaamwoord vervangen?
Wer ist nach ihm an der Reihe?
ihm kun je vervangen door:

1. dem Jungen
2. den Trainer
3. der Oma
4. die Kinder

Door welk woord kun je het persoonlijk voornaamwoord vervangen?
Ich komme dann nachmittags zu ihr.

ihr kun je vervangen door:

1. dem Jungen
2. den Trainer
3. der Oma
4. die Kinder

Wat valt op?

ihm     =   dem  Jungen           (hem = de jongen)

ihr      =    der Oma                          (haar = de oma)

Kijk naar de laatste letter van het persoonlijk voornaamwoord en vergelijk die met de laatste letter van het lidwoord

Meer uitleg nodig? Bekijk het filmpje bij de online methode bij hoofdstuk 4: Grammatik A als je bij de opdrachten bent in online methode  (naslag)