This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
H4 - Woche 9 - Stunde 4
Slide 1 - Slide
Planung
Kapitel 4: Lektion 1
Grammatik: trappen van vergelijking
Machen: Aufgabe 10, 11, 12
Ziele
Je kunt de stellende, vergrotende en overtreffende trap van een bijvoeglijk naamwoord correct formuleren.
Je kunt zaken met elkaar vergelijken en daarbij gebruik maken van de vergelijkwoorden.
Slide 2 - Slide
die Steigerungsstufen
De trappen van vergelijking worden gebruikt om twee of meer zaken met elkaar te vergelijken. Naast (1) de stellende trap (mooi) heb je (2) de vergrotende trap (mooier) en (3) de overtreffende trap (mooist). Van bijvoeglijke naamwoorden (zoals mooi) kunnen dus vormen worden afgeleid (mooier, mooist) die aangeven of de eigenschap sterk aanwezig is of zelfs heel sterk aanwezig is.
Slide 3 - Slide
Die drei Steigerungsstufen
1. (positiv) de stellende trap schnell
2. (komperativ) de vergrotende trap schneller --> stellende trap + er
3. (superlativ) de overtreffende trap schnellst --> stellende trap + st
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Wat is de vergrotende trap van 'kalt'?
A
kalter
B
kälter
C
kältest
D
kaltest
Slide 7 - Quiz
Wat is de overtreffende trap van weit?
A
weit
B
weiter
C
weitst
D
weitest
Slide 8 - Quiz
Kies de vergrotende trap: gern, ...
A
gerner
B
lieber
Slide 9 - Quiz
Kies de overtreffende trap: viel ...
A
mehr
B
vieler
Slide 10 - Quiz
Meine Schwester ist ... als ich!
A
kleinest
B
kleinerest
C
kleiner
D
klein
Slide 11 - Quiz
Dein Buch ist ... als mein Buch.
A
neuest
B
neuer
C
neurer
Slide 12 - Quiz
Jan ist lang, Johen ist ...aber Fritz ist am längsten
A
langer
B
länger
Slide 13 - Quiz
Slide 14 - Slide
Wir sind .... alt.
A
als
B
wie
C
gleich
Slide 15 - Quiz
Du bist schneller.... ich.
A
als
B
wie
C
gleich
Slide 16 - Quiz
Das Leben in einer Großstadt ist teurer .... in diesem Dorf.