4H-biodiversiteit,evolutie en ordening

Welk systeem heeft volgens jou de grootste biodiversiteit?
A
Veen met 2 soorten planten, 5 soorten insecten, 3 soorten vissen en 1 soort amfibie
B
Bos met 7 soorten bomen en struiken en 8 soorten vogels
C
Een meer met 20 soorten vissen
D
Een grasland met 3 soorten zoogdieren, 100 soorten planten en 20 soorten insecten
1 / 13
next
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Welk systeem heeft volgens jou de grootste biodiversiteit?
A
Veen met 2 soorten planten, 5 soorten insecten, 3 soorten vissen en 1 soort amfibie
B
Bos met 7 soorten bomen en struiken en 8 soorten vogels
C
Een meer met 20 soorten vissen
D
Een grasland met 3 soorten zoogdieren, 100 soorten planten en 20 soorten insecten

Slide 1 - Quiz


A
analoge organen
B
rudimentaire organen
C
gemuteerde organen
D
homologe organen

Slide 2 - Quiz

Analoge organen duiden op een nauwe verwantschap (ze delen een gemeenschappelijke voorouder = vaak een uitgestorven soort)
A
juist
B
onjuist

Slide 3 - Quiz

Organen met hetzelfde bouwplan maar andere functie noemen we ..
A
rudimentaire organen
B
homologe organen
C
analoge organen
D
recessieve organen

Slide 4 - Quiz

De graafpoten van een mol en een veenmol (boek p 113) zijn voorbeelden van...
A
analoge organen
B
homologe organen

Slide 5 - Quiz

De vleugels van een vlinder en een arend zijn ...?
A
rudimentaire organen
B
homologe organen
C
paleontologische organen
D
analoge organen

Slide 6 - Quiz

Wat zijn rudimentaire organen?
A
Organen die dezelfde bouw hebben maar een andere functie
B
Organen die dezelfde functie hebben, maar apart van elkaar zijn ontstaan
C
Organen die dezelfde functie hebben, maar niet dezelfde bouw
D
Organen die we door aanpassingen aan het milieu niet meer nodig hebben

Slide 7 - Quiz

1. Wat is niet juist over rudimentaire organen?
A
ze duiden op een gemeenschappelijke voorouder
B
ze hebben geen functie meer
C
ze komen niet of nauwelijks tot ontwikkeling
D
ze ontstaan door mutatie

Slide 8 - Quiz

Wat zijn homologe organen
A
Organen die dezelfde bouw hebben maar een andere functie
B
Organen die dezelfde functie hebben, maar apart van elkaar zijn ontstaan
C
Organen die dezelfde functie hebben, maar niet dezelfde bouw
D
Organen die we door aanpassingen aan het milieu niet meer nodig hebben

Slide 9 - Quiz

Een soort zijn alle individuen die nakomelingen kunnen krijgen met elkaar
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

Vertonen organismen die tot dezelfde soort behoren meer of minder overeenkomsten in DNA?
A
minder
B
meer

Slide 11 - Quiz

Wat verstaan we onder een populatie?
A
organismen van verschillende soorten die in een bepaald gebied samenleven
B
planteneters, vleeseters en alleseters
C
groep individuen van zelfde soort die zich onderling voortplanten en in hetzelfde gebied leven
D
alle relaties tussen organismen en hun milieu

Slide 12 - Quiz

Geef aan of deze stelling juist of onjuist is:
Individuen van dezelfde soort kunnen bij verschillende populaties horen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quiz