Zinsdelen

Zinsdelen
1 / 13
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Zinsdelen

Slide 1 - Slide

Wat is de persoonsvorm?
Zijn nieuwe brommer wordt morgen geleverd.
A
Zijn nieuwe brommer
B
wordt
C
morgen
D
geleverd

Slide 2 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
Rick gaat met zijn broer naar een concert.
A
Zijn broer
B
Rick
C
gaat
D
naar een concert

Slide 3 - Quiz

Wat is het onderwerp?
De oude man is gisteren aangereden op het fietspad.
A
De oude man
B
is aangereden
C
gisteren
D
op het fietspad

Slide 4 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Mijn buurmeisje heeft nieuwe laarzen gekocht.
A
laarzen
B
heeft gekocht
C
Mijn buurmeisje
D
buurmeisje

Slide 5 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Stefan heeft vaak verse vis gegeten.
A
Stefan
B
heeft
C
heeft gegeten
D
verse vis

Slide 6 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Hij stond in de deuropening te gapen.
A
Hij
B
stond
C
stond te
D
stond te gapen

Slide 7 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
Zij gaf een cadeau aan mij.
A
Zij
B
gaf
C
een cadeau
D
aan mij

Slide 8 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
Hij wilde graag een boksbal hebben.
A
een boksbal
B
hij
C
wilde hebben
D
graag

Slide 9 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
Denise geeft een mooi cadeau.
A
geeft
B
mooi
C
Denise
D
een mooi cadeau

Slide 10 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?
Hij gaf mij een glas water.
A
Hij
B
gaf
C
een glas water
D
mij

Slide 11 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?
Kun je die gegevens aan haar doorgeven?
A
Kun doorgeven
B
die gegevens
C
aan haar
D
je

Slide 12 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?
Zal ik u misschien een pakketje sturen?
A
ik
B
u
C
een pakketje
D
sturen

Slide 13 - Quiz