Ch.5, Gramm. C , week 27 h2

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

BIENVENUE!!

Grammaire C

Chapitre 5

- Passé Composé (C)

- Préposition des pays (I)

+

- Les devoirs

C'était vraiment difficile?

On va répéter alors!

Bron C: Passé composé

Let op! / Attention!

99% van de ww wordt vervoegd met avoir.

Er zijn er maar een paar die met être worden vervoegd.

Voor alsnog zijn dat voor jullie dus alleen:

aller, partir, arriver, tomber, rester, rentrer, sortir

Alle woorden in 'het huis van être' vervoeg je in de p.c. met être.

ATTENTION!!

Gebruik je être als hulpwerkwoord, dan kan er een extra 'e' en/of 's' achter het voltooid deelwoord komen.

Par exemple

Hij is gegaan: il est allé

Zij is gegaan: Elle est allée

Wij zijn gegaan: Nous sommes allés

Sophie en Marie zijn gegaan: Sophie et Marie sont allées

ik heb gekeken

1. j'ai regarde
2. j'ai regardé
3. tu as regarde
4. il ai regardé

Wij zijn geweest

1. Nous sommes été
2. Nous sommes eu
3. Nous avons été
4. Nous avons eu

Zij (vrl) zijn vertrokken

1. elles sont parti
2. elles ont parti
3. ils sont partis
4. elles sont parties

Hij is gegaan

1. Il est allé
2. il a allé
3. on a allé
4. tu es allé

Hij heeft gemaakt

1. Il a faire
2. il est faire
3. il a fait
4. il a faite

Jij bent gebleven

1. Tu as resté
2. Tu es resté
3. il est resté
4. elle est restée

Bron I: prépositions des pays

Voorzetsels bij landen en steden

De voorzetsels bij landen en steden zijn: in/naar

In/naar = à/en/au/aux

Maar weet je ook nog wanneer je welk voorzetsel moet gebruiken?

Welk voorzetsel past hier?
Nous allons ____ France cet été.

Welk voorzetsel past hier?
Elle habite _____ Bordeaux.

Welk voorzetsel past hier?
Vous allez partir ____ Portugal?

Les devoirs

* Faire ex. 22 + 24 

* Apprendre voc A + B

* Apprendre gramm.C + G 

 (chapitre 6)