Dag 8 - thema 6 Film

Thema 6 - Film - DAG 8
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Thema 6 - Film - DAG 8

Slide 1 - Slide

Woorden van vandaag
  1. zien
  2. zijn
  3. de zin
  4. zingen
  5. zo


Slide 2 - Slide

zien (ww)
  • met je ogen kun je zien
  • kijken

  • TT - ik zie, jij ziet, wij zien
  • VT - ik zag, wij zagen
  • VTD - ik heb gezien

  • zin: Mijn ogen zijn niet zo goed. Met een bril zie ik alles goed. 
50

Slide 3 - Slide

zijn (ww)
  • dit woord gebruik je om te vertellen over een persoon of ding

  •  zin: De leerlingen zijn op school
  • zin: Hij is 16 jaar. Ik ben 15.
51

Slide 4 - Slide

de zin


  • in een tekst
  • Woorden die achter elkaar staan.
  • Een zin begint met een hoofletter en eindigt met een punt.
  • zin: Ik maak een zin met 4 woorden.

  • wat je verlangt dat er gebeurt
  • zin: Ik heb vandaag zin om naar de bioscoop te gaan.
Dit is een zin.
52

Slide 5 - Slide

zingen (ww)
  • muziek maken met je stem
  • solo of in een koor
  • liedjes

  • TT - ik zing, hij zingt, wij zingen
  • VT - ik zong, wij zongen
  • VTD - ik heb gezongen

  • zin: Ik zing een liedje.
53

Slide 6 - Slide

zo
  • op deze manier
  • straks
  • over een korte tijd
  • het is zo = het is waar

  • zin: Als je het zo doet, met twee handen, dan lukt het wel.
  • zin: Ik kom zo bij je om je te helpen.
54

Slide 7 - Slide


Zonder bril kan ik niets ....
50
A
zien
B
ruiken
C
horen
D
proeven

Slide 8 - Quiz


De leerlingen ... op school.
51
A
bent
B
ben
C
zijn
D
is

Slide 9 - Quiz

Jij ... er leuk uit vandaag!
50

Slide 10 - Open question

Wat is goed?
51
A
Hij is op school.
B
Zij bent op school.
C
Wij bent op school.
D
Ik bent op school.

Slide 11 - Quiz

Wat is goed?
51
A
Ik is te laat.
B
Hij bent te laat.
C
Wij bent te laat.
D
Ik ben te laat.

Slide 12 - Quiz

De leerlingen ... op school om te leren. Deze jongen ... altijd op tijd in de les. Sommige leerlingen ... er niet elke dag. Jij ... ook elke dag op school. Daar ... ik blij mee!
51
A
is - zijn - bent - ben - zijn
B
bent - zijn - ben - zijn - is
C
zijn - is - zijn - bent - ben
D
zijn - zijn - is - bent - ben

Slide 13 - Quiz

Een zin is ...
52
A
een verzameling woorden achter elkaar, met leestekens, die bij elkaar horen .
B
een verzameling woorden achter elkaar.
C
woorden met leestekens
D
een verzameling woorden die bij elkaar horen.

Slide 14 - Quiz

Een ... heeft veel woorden.
52
A
tafel
B
zo
C
zin
D
waarom

Slide 15 - Quiz

Heb jij ook zo'n ... in de vakantie?
52
A
zingen
B
zin
C
zien
D
zo

Slide 16 - Quiz

Hij ... een prachtig lied.
53

Slide 17 - Open question

53
Noem vijf woorden die horen
bij het werkwoord
zingen.

Slide 18 - Mind map

In welke zin betekent het woordje
zo
'op deze manier'.

54
A
Sinterklaas bestaat! Is dat zo?
B
Ik kom zo, even mijn werk afmaken.
C
Als ik zo oefen dan maak ik de toets goed.

Slide 19 - Quiz

Je mag ... naar huis.
54
A
zingen
B
zo
C
wonen
D
trouwen

Slide 20 - Quiz