1. Staat er een voorzetsel (of een werkwoord) met een bepaalde naamval in de zin?
Ja? Ga verder naar stap 3 en 4
Nee? Dan moet je ontleden: (stap 2)
2. Ontleden:
pv
, ow > 1e naamval,
lv > 4e naamval, mw > 3e naamval
3. Hoort het woord waarvan je de uitgang zoekt bij de der of de ein-groep?
4. Is het bijbehorend zelfstandig naamwoord M, V, O of MV?
Let op: Het schema moet je uit je hoofd op kunnen schrijven en de stappen moet je uit je hoofd toe kunnen passen. Denk ook aan alle andere rijtjes (woorden bij de der/ein Gruppe)