I. Bij monopolistische concurrentie is er altijd sprake van heterogene producten. II. De kans op een kartel is bij een oligopolie veel groter dan bij volkomen concurrentie.
A
Beide beweringen zijn juist.
B
Beide beweringen zijn onjuist.
C
Bewering I is juist en bewering II is onjuist.
D
Bewering I is onjuist en bewering II is juist.
Slide 11 - Quiz
Wat is Btw?
A
Betaling toegevoegde waarde
B
Belasting over uitgevoerde waarde
C
Belasting toegevoegde waarde
D
By the way
Slide 12 - Quiz
De vraaglijn is een ... lijn
A
stijgende
B
dalende
C
exponentiële
D
horizontale
Slide 13 - Quiz
Wat is een voorbeeld van een vraaglijn?
A
Q = -2p + 100
B
Q = 3p - 85
Slide 14 - Quiz
De verzekeringskosten bestaan uit:
A
premie + poliskosten
B
premie + eigen risico + assurantiebelasting
C
premie + poliskosten +
eigen risico
D
premie + poliskosten + assurantiebelasting
Slide 15 - Quiz
P = € 30 ; Qv = 300.000 P = € 31,50 ; Qv = 270.000 Bereken de prijselasticiteit.
A
-2,3
B
-2
C
-0,5
D
-0,2
Slide 16 - Quiz
Sparen voor een auto =
A
sparen uit voorzorg
B
sparen voor de aanschaf van duurzame producten
C
sparen voor de rente
D
sparen om een inkomstendaling op te vangen
Slide 17 - Quiz
Wat is Moral Hazard?
A
een rare gewoonte
B
Een moreel dilemma
C
Je pleegt verzekeringsfraude
D
verzekerde wordt minder voorzichtig
Slide 18 - Quiz
Samengestelde rente betekent?
A
Je krijgt iedere jaar rente op rente
B
Alleen rente krijgen op de rente
C
Alleen rente krijgen op mijn spaargeld
Slide 19 - Quiz
Spaarrekening: € 1.500 1,2% rente Hoeveel rente na 3 jaar?
Enkelvoudige rente
A
€ 54
B
€ 54,65
C
€ 1.554
D
€ 1.554,65
Slide 20 - Quiz
Een broodje kost inclusief BTW €2,50. De btw is 9%. Wat is de prijs exlusief btw?
A
€ 2,72
B
€ 2,06
C
€ 2,36
D
€ 2,29
Slide 21 - Quiz
Een nieuwe auto kost €12.900,- exclusief BTW. Hoeveel kost de auto inclusief BTW? (Btw= 21%)