Verwijswoorden

1 / 40
next
Slide 1: Video
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Video

Welk spreekwoord past het best bij het nummer?
A
Ieder huisje heeft zijn kruisje.
B
Iedere kraai denkt dat zijn eieren de witste zijn.
C
In mooie vijvers zwemmen ook lelijke vissen.
D
Ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is.

Slide 2 - Quiz

Welke woorden worden gebruikt om mensen in het algemeen aan te duiden?

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Welke woorden worden gebruikt om mensen in het algemeen aan te duiden?

Slide 5 - Open question

Slide 6 - Slide

Lees de artikels op p. 196.
Waar ben jij het mee eens: in elk mens schuilt een parel of in iedereen schuilt een moordenaar? Formuleer een antwoord met minstens één argument.

Slide 7 - Open question

Zelfstandig gebruikt
Bijvoeglijk gebruikt
allemaal
iets
iedere
anderen
elk
andere
iedereen
alle

Slide 8 - Drag question

Wat vind jij grappig? Welke criteria heb jij om iets grappig te vinden?

Slide 9 - Open question

Slide 10 - Video

Bestudeer de zinnen uit het filmpje.
  • De tovergieter, met wie Kabouter Wesley staat te praten, vliegt in brand.
  • Het grappigste wat ik ooit zag, was de tovergieter die in brand schoot.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Betrekkelijke voornaamwoorden
> verbinden twee zinnen met elkaar
DIE                                                                              DAT
verw. nr: - de-woorden                                     verw. naar het-woorden
WIE                                                                             WAT
verw. nr personen - als MV in de bijzin      verw. naar hele zinnen
                                            - na voorzetsels
zonder antecedent: degene die                 

Slide 24 - Slide

Het schilderij ... je hebt opgehangen, hangt scheef.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 25 - Quiz

... rookt, leeft erg ongezond.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 26 - Quiz

Iets ... ik niet begrijp, is dat je je daar druk over maakt.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 27 - Quiz

Het slechte weer ... we verwachtten, bleef uit.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 28 - Quiz

Ik zie, ik zie ... jij niet ziet.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 29 - Quiz

De gewonde hond ... ik vond, jankte heel zielig.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 30 - Quiz

Is dat alles ... we nodig hebben?
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 31 - Quiz

Het eerste ... hij deed, was een douche nemen.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 32 - Quiz

Hij kwam telkens te laat, ... me behoorlijk irriteerde.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 33 - Quiz

De poster achter in het lokaal, ... mijn collega heeft opgehangen, is verdwenen.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 34 - Quiz

Het werk ... hij op vrijdagmiddag bij de bakker doet, levert niet veel op.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 35 - Quiz

Het boek ... hij aanprees, heb ik gekocht.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 36 - Quiz

De vriend met ... hij zou meegaan, is ziek geworden.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 37 - Quiz

Jochem, ... voor de vierde keer gespijbeld had, werd geschorst.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 38 - Quiz

Daar is het meisje van ... ik een e-mail kreeg.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 39 - Quiz

Oefeningen
  • 7 p. 199
  • 8 p. 200
  • correctiesleutel: Smartschool 

Slide 40 - Slide