1. Lidwoord (lw): bepaald (de en het) en onbepaald (een)
2. Zelfstandig naamwoord (znw): namen van mensen, dieren en dingen (fiets, Jan, Zutphen, IJssel, liefde)
3. Bijvoeglijk naamwoord (bn): zegt iets over een znw: rood/rode, lief, lieve, houten, metalen
4. Werkwoord: zelfstandig en hulpwerkwoord
Voorbeeld: Ik heb pizza gegeten. --> heb gegeten. heb hww, gegeten zww
Wij willen naar de bios lopen. --> willen lopen. willen hww, lopen zww