This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Thema 4 H6 gesprekken
Doel/inhoud:
Aan het einde van de les kun je:
- Een discussie voorbereiden/uitvoeren
-Een overleg voorbereiden/uitvoeren
Slide 1 - Slide
Theorie 1/2 een discussie
Een discussie is een gesprek waarin gesprekspartner elkaar van hun mening proberen te overtuigen.
Je gebruikt argumenten, redenen waarom je iets vindt, om de ander te overtuigen.
De argumenten onderbouw je door ze uitgebreider uit te leggen.
Slide 2 - Slide
Een discussie voorbereiden
Vaak staat er een stelling centraal. Een stelling is een uitspraak over iets. Er zijn twee standpunten mogelijk: je bent voor of je bent tegen.
Bepaal of je voor of tegen de stelling bent. Bepaal welke argumenten je gaat gebruiken om je mening te verdedigen.
Probeer ook argumenten tegen jouw mening te bedenken en een manier om die te weerleggen.
Slide 3 - Slide
Een discussie voeren
Eerst maak je om de beurt je standpunt duidelijk.
In de discussie geef je je argumenten en reageer je op de argumenten van je gesprekspartner.
Je luistert kritisch naar je gesprekspartner en als je hoort dat een argument niet klopt, kun je die weerleggen.
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Video
Theorie 3/4 Overleg
Tijdens een overleg worden er meerdere onderwerpen besproken. In een overleg mag iedereen zijn mening geven en uiteindelijk kom je samen tot een oplossing of keuze.
Het doel van een overleg is om samen te praten over een probleem of vraagstuk.
Slide 6 - Slide
Een overleg voorbereiden
Vorm vooraf je mening over de onderwerpen.
Als er een probleem wordt besproken, bedenk je vooraf oplossingen.
Bedenk hoe je je mening of oplossingen kunt verantwoorden. Bedenk de voor- en nadelen.
Slide 7 - Slide
Een overleg voeren
Er is meestal een voorzitter en een notulist.
De voorzitter geeft de beurten.
De notulist maakt aantekeningen.
Iedereen brengt zijn mening/oplossing in en uiteindelijk wordt er 1 uitgekozen.
Slide 8 - Slide
Kies de juiste definitie van standpunt.
A
Zienswijze, mening, opvatting.
B
Dat wat je aanvoert ter ondersteuning van een bewering, een daad; bewijs(grond).
C
Aantonen dat iets niet waar is.
D
Hetgeen iem. als verklaring van een toestand, een door hem verrichte daad enz. geeft.
Slide 9 - Quiz
Kies de juiste definitie van argument.
A
Zienswijze, mening, opvatting.
B
Dat wat je aanvoert ter ondersteuning van een bewering, een daad; bewijs(grond).
C
Aantonen dat iets niet waar is.
D
Hetgeen iem. als verklaring van een toestand, een door hem verrichte daad enz. geeft.
Slide 10 - Quiz
OEFENING
Slide 11 - Slide
Bij mooi weer moeten scholen huiswerkvrij zijn.
EENS
ONEENS
Slide 12 - Poll
Dure merkkleding moet verboden worden op de basisschool.
EENS
ONEENS
Slide 13 - Poll
Leerlingen moeten zelf hun mentor kunnen kiezen.
EENS
ONEENS
Slide 14 - Poll
Groepsopdrachten voor een cijfer moeten worden afgeschaft.