Mavo 3 - 75 min - week 41 les 1 - Prepare for test Unit 1

Lorraine
Madelief
Dalina
Nova
Vienna
Julie
Lars
Dean
Turan
Sahil
Sif
Jan
El Niaro
Mats
Kees
Hamza
Sem
Wiktoria
Avin
Vera
Milan
Rens
Mohamad
docent
3F
1 / 16
next
Slide 1: Slide
EngelsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

This lesson contains 16 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 75 min

Items in this lesson

Lorraine
Madelief
Dalina
Nova
Vienna
Julie
Lars
Dean
Turan
Sahil
Sif
Jan
El Niaro
Mats
Kees
Hamza
Sem
Wiktoria
Avin
Vera
Milan
Rens
Mohamad
docent
3F

Slide 1 - Slide

Jeremy
Teun
Senna
Jade
Imani
Iris
Kyra
Jylisa
Sem
Elise
Dana
Dano
Doe
Noah
Tyrese
Tiana
Katie
Guus
Daylienne
Sharon
Emma
Suus
Olivia
Phileine
docent
3G

Slide 2 - Slide

Period A
Week 35: 1.1 - Reading + Grammar
Week 36: 1.2 - Writing + Grammar
Week 37: 1.3 - Listening
Week 38: 1.4 - Speaking + Grammar
Week 39: Selftest
Week 40: Exam prep
Week 41: Preparing for test unit 1 + Test unit 1
Week 42: Herfstvakantie

Slide 3 - Slide

Program
  • Prepare for test Unit 1

Slide 4 - Slide

Goals
At the end of this class..
  • You have studied the vocabulary of 1.1 - 1.4.
  • You have studied the grammar.
  • You have practiced reading.

Slide 5 - Slide

Test Unit 1
  • Words (ned-eng/eng- ned) 
  • Past Simple
  • Some & Any
  • (a) little- (a)few 
  • Tags
  • Irregular verbs p.124 ( to bend t/m to fly)
  • Tekstverklaring

     

Slide 6 - Slide

Past simple
Je gebruikt de past simple om te praten over het verleden. De actie of gebeurtenis is gestopt. Er is geen link naar nu. Je kan de past simple op twee manieren maken.


I waited for my father.
My mum bought a new swimsuit.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Regular verbs

verbs that you can add -ed to.

We changed flights in London.
Irregular verbs

verbs that change.

I woke up late.

Study the irregular verbs on page 124: to bend t/m to fly.

Slide 9 - Slide

Some / Any
Some
Any
Je gebruikt dit als je enkele of wat bedoelt.


I need some eggs.
He has some candy for you.
Je gebruikt dit bij de ontkenningen of als je wat bedoelt.

She doesn't have any money.
Do you have any sugar?

Slide 10 - Slide

(A) little / (A) few
a little
little
een beetje + enkelvoud
I only want a little tomato sauce.
weinig + enkelvoud
There's too little salt in this soup.
a few
few
een paar + meervoud
I'm cutting a few onions.
weinig + meervoud
Very few people need that thing.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Tag questions
"Tag questions" zijn korte vragen aan het eind van een zin. Hiermee vraag je of iets klopt of dat iemand het ermee eens is?

Na een bevestigende zin (+) is de zin ontkennend (-).
Na een ontkennende zin (-) is de zin bevestigend (+).

Slide 13 - Slide

Tag questions
Na een bevestigende zin (+) is de zin ontkennend (-).
Na een ontkennende zin (-) is de zin bevestigend (+).

To be + hulpwerkwoorden (bv. have, can and could):
You are (+) at work today, aren't (-) you?
Your mother hasn't (-) met him before, has (+) she?
They can (+) make the exercises, can't (-) they?

Slide 14 - Slide

Tag questions
Na een bevestigende zin (+) is de zin ontkennend (-).
Na een ontkennende zin (-) is de zin bevestigend (+).

Overige werkwoorden + to do:
Jenni eats (+) cheese, doesn't (-) she?
I said (+) that already, didn't (-) I?
You usually take (+) the bus, don't (-) you?

Slide 15 - Slide

Let's get to work!
Lesson 1
Vocabulary
Grammar
Practise more
Lesson 2
Vocabulary
Grammar
Practise more
Lesson 4
Vocabulary
Grammar
Practise more

Slide 16 - Slide