What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Lesson Seven B Theme 5
1 / 34
next
Slide 1:
Slide
Engels
Middelbare school
mavo, havo
Leerjaar 1
This lesson contains
34 slides
, with
text slides
.
Lesson duration is:
80 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Taking the register (roll call)
What do you need?
Learning goals
Grammar Recap
Vocab Recab
Let's get down to work (exercises)
Homework
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Extra oefenen met de grammar van Unit 5
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
past simple
Slide 7 - Slide
past simple
bevestigen
Slide 8 - Slide
past simple
past simple = verleden tijd
Je maakt de
past simple
(meestal)
door
-ed achter het werkwoord
te zetten.
work
>
work
ed
Als er al
een
-e
staat
, zet je
alleen een
-d
achter het werkwoord
.
hike
>
hike
d
Slide 9 - Slide
past simple
ontkennen
Slide 10 - Slide
past simple
(ontkennen)
past simple = verleden tijd
Ontkenningen in de
past simple
maak je met:
didn't
+ werkwoord
She
played
a game. > She
didn't
play
a game.
LET OP:
je zet dus
GEEN
-(e)d
achter het werkwoord!
Slide 11 - Slide
past simple
vragen
Slide 12 - Slide
past simple
(vragen)
past simple = verleden tijd
Vragen in de
past simple
maak je met:
Di
d ... + werkwoord ... ?
He
worked
hard. >
Did
he
work
hard?
LET OP:
je zet dus
GEEN
-(e)d
achter het werkwoord!
Slide 13 - Slide
past simple
Bevestigend (+)
(w.w. + ed)
Ontkennend(-)
(didn't + w.w.)
Vragend (?)
(Did ... + w.w.)
I
worke
d
hard.
I
didn't work
hard.
Did
I
work
hard?
You
work
ed
hard.
You
didn't work
hard.
Did
you
work
hard?
He
work
ed
hard.
He
didn't work
hard.
Did
he
work
hard?
She
work
ed
hard.
She
didn't work
hard.
Did
she
work
hard?
It
worke
d
hard.
It
didn't work
hard.
Did
it
work
hard?
We
worke
d
hard.
We
didn't work
hard.
Did
we
work
hard?
You
work
ed
hard.
You
didn't work
hard.
Did
you
work
hard?
They
work
ed
hard.
They
didn't work
hard.
Did
they
work
hard?
Slide 14 - Slide
to be
(past simple)
Slide 15 - Slide
to be
(past simple)
to be = zijn
past simple = verleden tijd
Het werkwoord
'
to be
'
kent 2 vormen in de
verleden tijd
was
>
I / he / she / it
were
>
you / we / you / they
Slide 16 - Slide
to be
(past simple)
Bevestigend (+)
Ontkennend(-)
Vragend (?)
I was ... .
I was not (wasn't) ... .
Was I ... ?
You were ... .
You were not (weren't) ... .
Were you ... ?
He was ... .
He was not (wasn't) ... .
Was he ... ?
She was ... .
She was not (wasn't) ... .
Was she ... ?
It was ... .
It was not (wasn't) ... .
Was it ... ?
We were ... .
We were not (weren't) ... .
Were we ... ?
You were ... .
You were not (weren't) ... .
Were you ... ?
They were ... .
They were not (weren't) ... .
Were they ... ?
Slide 17 - Slide
place
of
adverbs
Slide 18 - Slide
place of adverbs
Gebruik:
Adverbs zijn
bijwoorden
Je gebruikt
bijwoorden
om extra informatie te geven over
hoe
,
wat
of
wanneer
Plaats in de zin:
Één werkwoord
in de zin >
bijwoord zet je
voor
het werkwoord
Twee werkwoorden
in de zin >
bijwoord zet je
tussen
de werkwoorden in
Vorm van to be
(am, are, is, was, were)
> bijwoord zet je
achter
de vorm van to be
Voorbeelden:
I
always
wear
a bodywarmer.
He
has
never
worked
a day in his life.
They
are
usually
on time.
Slide 19 - Slide
some
&
any
Slide 20 - Slide
some & any
Betekenis:
enige
enkele
wat
een paar
geen (in combinatie met NOT)
Gebruik:
some:
bevestigende zinnen, vraag/verzoek waarop je
'ja'
verwacht.
any:
ontkennende zinnen
(not)
, alle andere vragen/verzoeken.
> Je weet niet wat de ander zegt.
Slide 21 - Slide
Tags
Slide 22 - Slide
Wat zijn
'tags'
?
'Tags'
zijn korte vraagjes die je aan een zin vastplakt
(Hè? / Niet waar? / Toch?)
.
Gebruik:
Je gebruikt
'tags'
om bevestiging te vragen.
Vorm:
(hulp)werkwoord
+
persoonlijk voornaamwoord
Zin
bevestigend (+)
?
Tag
ontkennend (–)
!
Zin
ontkennend (–)
?
Tag
bevestigend (+)
!
Slide 23 - Slide
Hoe maak je
'tags'
?
Je maakt
tags
door het
(hulp)werkwoord
uit de zin te herhalen.
Het
onderwerp
vervang je met een
persoonlijk voornaamwoord
(I, you, he, she, it, we, you, they)
.
Is de
zin
bevestigend
, dan maak je de
tag
ontkennend
Is de
zin
ontkennend
, dan maak je de
tag
bevestigend
Een
ontkennende zin
bevat het woordje '
not
'!
Slide 24 - Slide
Tags:
Stappenplan
(+)
Mister Sebel is amazing.
>
Wat is het werkwoord?
>
is
>
Bevestigend of ontkennend?
>
Bevestigend, dus tag moet ontkennend zijn
'
isn't'
>
Wat is het onderwerp?
>
Mister Sebel
>
Waar kun je dat mee vervangen (I, you, he, she, it, we, you, they)?
>
Mister Sebel is een man
'he'
>
Tag isn't he?
Slide 25 - Slide
Tags:
Stappenplan
(-)
Peter and Jack can't hear you.
>
Wat is het werkwoord?
>
can't
>
Bevestigend of ontkennend?
>
Ontkennend, dus tag moet bevestigend zijn
'can'
>
Wat is het onderwerp?
>
Peter and Jack
>
Waar kun je dat mee vervangen (I, you, he, she, it, we, you, they)?
>
Peter en Jack zijn twee personen
'they'
>
Tag can they?
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
Vocabulary
5
.1
Engels
Nederlands
Engels
Nederlands
beat
verslaan, overtreffen
pool
zwembad
chance
mogelijkheid, kans
previously
eerder, voorheen
cheer on
aanmoedigen
shout
schreeuwen
crowd
(mensen)menigte, publiek
stay
blijven
expect
verwachten
swimmer
zwemmer
finish
eindigen
take part
deelnemen, meedoen
horse-riding
paardrijden
wake up
wakker worden
incredible
ongelooflijk
watch
kijken
in front
vooraan
wheelchair
rolstoel
medal
medaille
wish
wensen
nervous
nerveus
PE (Physical Education)
gymles
Slide 28 - Slide
Vocabulary
5.2
Engels
Nederlands
Engels
Nederlands
advert
advertentie
kick
schoppen
against
tegen
large
groot
audience
publiek
manage
erin slagen
carpet
tapijt
match
wedstrijd
decide
besluiten
miss
missen
deserve
verdienen
nearly
bijna
district
wijk
pitch
sportterrein, veld
dozen
dozijn
reach
bereiken
enormous
enorm
spectacular
spectaculair
game
wedstrijd
twice
twee keer, dubbel
instead
in plaats van
when
toen
jump
springen
Slide 29 - Slide
Vocabulary
5.3
Engels
Nederlands
Engels
Nederlands
achievement
prestatie
hold
vasthouden
actor
acteur
mixed
gemengd
athlete
atleet, sporter
position
positie, houding
become
worden
relationship
relatie
calender
kalender
represent
vertegenwoordigen
compete
strijden
still
toch
course
baan
track
renbaan, racebaan
depend
er vanaf hangen
treat
traktatie
discover
ontdekken
up
omhoog
distance
afstand
viewers
kijkers
event
onderdeel (van een sport)
forwards
vooruit
Slide 30 - Slide
Vocabulary
5.4
Engels
Nederlands
Engels
Nederlands
afterwards
later, daarna
player
speler
besides
bovendien
regular
normaal, gewoon
brain
hersenen
skill
vaardigheid
bring
meenemen, brengen
teach
leren, bijbrengen
catch
vangen
throw
gooien
checkmate
schaakmat
tournament
toernooi
exercise
oefening
well
goed
indoors
binnen
keep fit
fit blijven
move
bewegen
never
nooit
opponent
tegenstander
Slide 31 - Slide
Test preparation
- Go to:
Leermiddelen (Magister)
- Unit 5
(Catch Up)
- Do:
all exercises (No )
Slide 32 - Slide
-
Vocabulary 5.1+5.2,
page 125,
Workbook B
-
Vocabulary 5.3+5.4,
page 126,
Workbook B
-
Phrases Writing/Speaking,
page 127,
Workbook B
-
past simple
-
's of s'
-
to be
(past simple)
-
place of adverbs
-
t
ags
-
some/any
Slide 33 - Slide
Thanks for your attention
Slide 34 - Slide
More lessons like this
Lesson Seven A Theme 5
April 2021
- Lesson with
29 slides
Engels
Middelbare school
mavo, havo
Leerjaar 1
Theme 5 Catch Up
May 2021
- Lesson with
39 slides
Engels
Middelbare school
mavo, havo
Leerjaar 1
Recap 2 Theme 4
March 2021
- Lesson with
47 slides
Engels
Middelbare school
mavo, havo
Leerjaar 1
Past Simple vs. Present Perfect
June 2022
- Lesson with
38 slides
Engels
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
tags
January 2022
- Lesson with
45 slides
Engels
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
Writing 2 les 4
November 2022
- Lesson with
26 slides
Engels
MBO
Studiejaar 2
Lesson Three Theme 4
February 2021
- Lesson with
34 slides
Engels
Middelbare school
mavo, havo
Leerjaar 1
Unit 4_Unit 5 Repeat
January 2020
- Lesson with
11 slides
Engels
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1