A2_TaalCompleet_2.1_6.9_en-of-want-maar-dus_verbindingswoorden

Maak 3 zinnen bij deze foto
(denk aan de goede volgorde in de zin!)
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NT2 Inburgering/alfabetisering volwasseneducatieBeroepsopleiding

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Maak 3 zinnen bij deze foto
(denk aan de goede volgorde in de zin!)

Slide 1 - Slide


Typ je 3 zinnen hier.

Slide 2 - Open question

Kijk naar de video

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Link

Lees in duo's:
A leest 1 zin. B leest de lange zin.
Cursist A:
1. De docent gaat naar huis.
   De les is klaar.
2. De kinderen eten kip.
   Ik eet rijst.
3. De kleine jongen heeft honger.
    Ik heb geen brood.
4. Ik ga met de trein.
    Ik ga met de bus.
Cursist B:
1. De docent gaat naar huis, want
   de les is klaar.
2. De kinderen eten kip en ik
    eet rijst.
3. De kleine jongen heeft honger,        maar ik heb geen brood.
4. Ik ga met de trein of ik ga
     met de bus.

Slide 5 - Slide

betekenis verbindingswoorden
en         >    +                              2
of          >    kiezen                    <  of  >
want    >    reden                      >
maar    >    het tegenovergestelde  >|<
dus       >    gevolg                    ->

Slide 6 - Slide

Nu jij!
maak van deze twee zinnen 1 zin

Slide 7 - Slide

(en) Ko kijkt televisie.
Mo leest een boek.

Slide 8 - Open question

(of) Ab speelt met zijn auto's.
Hij maakt een tekening.

Slide 9 - Open question

(maar) Ik wil graag komen.
Ik kan niet lang blijven.

Slide 10 - Open question

(dus) Je bent verkouden.
Je kan niet op school komen.

Slide 11 - Open question

(want) Mijn vader drinkt geen bier.
Hij vindt het niet lekker.

Slide 12 - Open question

Nu maken we het moeilijker..
Maak nu de zin af met de woorden 

Slide 13 - Slide

regent / het / heel hard Ik ga met de auto, want...

Slide 14 - Open question

hij/een broodje/eet Mo heeft honger, dus...

Slide 15 - Open question

kapot/was/de trein Ik ben te laat, want...

Slide 16 - Open question

Dobbelstenen
Gooi de dobbelsteen.  Maak de zin af.
Denk aan de goede volgorde van de woorden!

4. Ik ben thuis of...
5. Ik vind appels lekker,               maar...
6. Ik eet een broodje en ...

1. Ik moet lopen, want...
2. Ik heb dorst, dus...
3. Ik ga naar school en...

Slide 17 - Slide

Welk verbindingswoord ?

Slide 18 - Slide

Ik ben vandaag vrij, ....
ik moet morgen werken.
A
want
B
maar
C
en
D
dus

Slide 19 - Quiz

Ik heb een rijbewijs, ....
ik mag autorijden.
A
want
B
maar
C
en
D
dus

Slide 20 - Quiz

Ik ben heel moe, ....
ik slaap slecht.
A
want
B
maar
C
en
D
dus

Slide 21 - Quiz

Ik kook het eten, ....
jij dekt de tafel.
A
want
B
maar
C
en
D
dus

Slide 22 - Quiz

Ik kom naar jou toe ....
jij komt naar mij toe.
A
want
B
maar
C
of
D
dus

Slide 23 - Quiz

Ik ga naar Parijs ....
ik blijf daar een week.
A
want
B
en
C
of
D
dus

Slide 24 - Quiz

Dobbelsteen
Maak de zin af met het verbindingswoord:

Ik ga naar school,
1 = en             4 = of
2= maar        5 = dus
3 = want       6 = maar

Slide 25 - Slide

Met de hele groep
Maak samen een slinger van zinnen:
Ga in een kring staan.
De docent maakt een lange zin met en/of/want/maar/dus.
Cursist A: start met de tweede helft van de zin van de docent.
Cursist B: Start met de tweede helft van de zin van cursist A

Slide 26 - Slide