This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Welke woordsoorten ken jij?
Slide 1 - Mind map
Haal de persoonlijk voornaamwoorden uit de volgende zin: De docent legt ons de opdracht uit.
Slide 2 - Open question
Bezittelijk voornaamwoord
Geeft een bezit aan.
Bezittelijke voornaamwoorden kunnen zowel zelfstandig als niet-zelfstandig voorkomen. Bijvoorbeeld: ‘Dáár staat jouw (niet-zelfstandig) glas; dit is het mijne’ (zelfstandig).
Slide 3 - Slide
Haal het bezittelijk voornaamwoord uit de zin: Ik ga morgen uiteten met mijn familie
Slide 4 - Open question
Haal het bezittelijk voornaamwoord uit de zin: Zijn dat haar schoenen of de jouwe?
Slide 5 - Open question
Wederkerend voornaamwoord
Het wederkerend voornaamwoord komt alleen voor in combinatie met een wederkerend werkwoord.
Een wederkerend werkwoord is: Hij kan zich het goed herinneren. Zich is in dit geval je wederkerend voornaamwoord.
Voorbeelden:
zich schamen
ik schaam me
jij schaamt je
Slide 6 - Slide
Haal uit de volgende zin het wederkerend voornaamwoord: Wij vergissen ons.
Slide 7 - Open question
Haal uit de volgende zin het wederkerend voornaamwoord: Ik erger me aan het harde geluid.
Slide 8 - Open question
Wederkerig voornaamwoord
Het wederkerig voornaamwoord = elkaar.
Het verwijst dus naar meerdere personen.
Voorbeeld: Adrin en Jahnairo hebben elkaar al lang begroet.
Slide 9 - Slide
Haal uit de volgende zin het wederkerig voornaamwoord: Wij hebben elkaar gisteren nog gezien.