Grammatica - 5.7 - les 2

Grammatica - 5.7
Woordsoorten
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Grammatica - 5.7
Woordsoorten

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Start van de les
  • IPad en/of boek op de hoek van je tafel, gesloten.
  • Tas op de grond.
  • Telefoon thuis of in de kluis
  • Sleutels in de tas


Slide 3 - Slide

Doelen
In deze paragraaf leer je:
• hoe je het bijvoeglijk naamwoord vindt;
• hoe je voorzetsels vindt;
• hoe je telwoorden vindt.

Slide 4 - Slide

Even herhalen

Slide 5 - Slide

Van welk hele werkwoord komt het werkwoord 'is'?

Slide 6 - Open question

'Mijn vader las een dik boek.'
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

Slide 7 - Open question

Voorzetsels
Wat is GEEN voorzetsel?
A
Tijdens
B
voor
C
omdat
D
tussen

Slide 8 - Quiz

'Tijdens de les maakt hij zijn huiswerk in een schrift.'
Wat zijn de voorzetsels?

Slide 9 - Open question

Telwoorden
Woorden die een aantal of hoeveelheid aangeven, noem je telwoorden (tw). Voorbeelden van telwoorden: vier, honderd, veel, eerste, duizendste, middelste.

Slide 10 - Slide

Alle getallen zijn telwoorden.
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

Telwoorden zijn...
A
na, voor, achter
B
tweede, vijftig, veel

Slide 12 - Quiz

Wat is GEEN telwoord?
A
eerste
B
meeste
C
kleinste
D
laatste

Slide 13 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord (KGT)
Met voornaamwoorden kun je zeggen van wie iets is:

Met een persoonlijk voornaamwoord na het voorzetsel van:
Die schoenen zijn van ons.
Mijn zusje en een klasgenoot van haar fietsen altijd samen naar school.

Slide 14 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord (KGT)
Een bezittelijk voornaamwoord (bzv) staat voor het zelfstandig naamwoord:
Onze schoenen hebben we vast uitgedaan.
Mijn zusje fietst met haar klasgenoot naar onze school.

Slide 15 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord (KGT)

Slide 16 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord (KGT)

Uitlegfilmpje 

Slide 17 - Slide

Me of mijn? (KGT)

mijn = bezittelijk voornaamwoord. Ik heb mijn broer een mooi cadeau gegeven.
me = persoonlijk voornaamwoord. Ik heb die rare broer van me een mooi cadeau gegeven.




Slide 18 - Slide

Jou of jouw? (KGT)

jouw = bezittelijk voornaamwoord. Mag ik jouw fiets even lenen?
jou = persoonlijk voornaamwoord. Is die fiets van jou of van iemand anders?




Slide 19 - Slide

U of uw? (KGT)

uw = bezittelijk voornaamwoord. Mag ik uw rijbewijs even zien?
u = persoonlijk voornaamwoord. Ik zag u net door rood rijden, klopt dat?




Slide 20 - Slide

Ezelsbruggetje!
Onthoud dit ezelsbruggetje:
Kun je het voornaamwoord vervangen door hij of zij? Dan is het een persoonlijk voornaamwoord.
Kun je het vervangen door zijn of haar? Dan is het een bezittelijk voornaamwoord.

Slide 21 - Slide

Zij/ze of hun?(KGT)

Hun is wél een voornaamwoord, maar nóóit het onderwerp van een zin.
hun = persoonlijk voornaamwoord. Ik heb hun het probleem uitgelegd. Ik heb hun een vraag gesteld.
hun = bezittelijk voornaamwoord. Zij hebben hun huis verkocht.




Slide 22 - Slide

Zij/ze of hun?(KGT)
Gebruik als onderwerp altijd zij of ze.
 
Zij hebben een geweldige presentatie gegeven!
De volgende keer doen ze het vast weer zo goed.

Slide 23 - Slide

Maken Grammatica 5.7
 opdr. 9 t/m 12
Test jezelf
timer
10:00
Klaar?
  • Versterk jezelf woordsoorten
  • Test jezelf 5.7 
  • huiswerk maken
  • lezen leesboek

Slide 24 - Slide

Maken Grammatica 5.7
 opdr. 9 t/m 13, 15, 22
Test jezelf
timer
10:00
Klaar?
  • Versterk jezelf woordsoorten
  • Test jezelf 5.7 
  • huiswerk maken
  • lezen leesboek

Slide 25 - Slide