Grammatica - 5.7 - les 1

Grammatica - 5.7
Woordsoorten
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Grammatica - 5.7
Woordsoorten

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Start van de les
  • IPad en/of boek op de hoek van je tafel, gesloten.
  • Tas op de grond.
  • Telefoon thuis of in de kluis
  • Sleutels in de tas


Slide 3 - Slide

Doelen
In deze paragraaf leer je:
• hoe je het bijvoeglijk naamwoord vindt;
• hoe je voorzetsels vindt;
• hoe je telwoorden vindt.

Slide 4 - Slide

Even herhalen

Slide 5 - Slide


Wat is GEEN zelfstandig naamwoord?
A
verdriet
B
grond
C
rommelig
D
batterij

Slide 6 - Quiz

"Mijn moeder zegt daar niets over."
Zoek het werkwoord en schrijf het hele werkwoord op:

Slide 7 - Open question

Van welk hele werkwoord komt het werkwoord 'is'?

Slide 8 - Open question

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord (bn) zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Het geeft extra informatie over het zelfstandig naamwoord.


Voorbeeld: het bruine hondje
bruine is het bijvoeglijk naamwoord bij hondje. Het geeft extra informatie.


Slide 9 - Slide

Welk bijvoeglijk naamwoord
past bij 'de school'?

Slide 10 - Mind map

'Mijn opa gaf een groot feest.'
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

Slide 11 - Open question

'Wij hadden een moeilijke toets.'
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

Slide 12 - Open question

Voorzetsels
Voorzetsels (vz) zijn woordjes, zoals: na, tijdens, vanwege, door, van, voor.
Voor het vinden van een voorzetsel kun je het ezelsbruggetje de kast of de vakantie gebruiken.
Een voorzetsel kun je altijd vóór deze woorden zetten: op de kast, achter de kast, naast de kast; in de vakantie, gedurende de vakantie, na de vakantie.

Slide 13 - Slide

Uitlegfilmpje

Slide 14 - Slide

Voorzetsels
Wat is GEEN voorzetsel?
A
Tijdens
B
voor
C
omdat
D
tussen

Slide 15 - Quiz

Voorzetsel of niet?
'naar'
A
voorzetsel
B
geen voorzetsel

Slide 16 - Quiz

Is 'op' een voorzetsel?
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quiz

'Tijdens onze vakantie, verbleven we in een hotel.'
Wat zijn de voorzetsels?

Slide 18 - Open question

Persoonlijk voornaamwoord (KGT)
Een persoonlijk voornaamwoord  verwijst naar iemand in het enkelvoud of meervoud:
Ik houd van chocola. Houden jullie ook van chocola?
Mijn vader is dol op koken. In het weekend staat hij uren in de keuken. Wij helpen hem daar vaak bij.

Slide 19 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord (KGT)
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar iets in het enkelvoud of meervoud:
Heb je de nieuwe sneakers van Fenna gezien? Ik vind ze supermooi!
Mag ik die nietmachine even, ik heb hem nodig.

Slide 20 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord (KGT)
Persoonlijk voornaamwoorden kunnen onderwerp zijn:
Ik heb zin in het weekend. 
Gaan jullie ook naar dat feest?


Slide 21 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord (KGT)
Als een persoonlijk voornaamwoord geen onderwerp is, heeft het meestal een andere vorm:
Gaat Erik ook naar dat feest? Ja, ik ga samen met hem.
Sarah gaat naar een andere school. We zullen haar missen.
Zullen we vanmiddag samen huiswerk maken? Spreken we dan bij ons af?


Slide 22 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord (KGT)

Slide 23 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord (KGT)

Uitlegfilmpje

Slide 24 - Slide

Maken Grammatica 5.7
 opdr. 1 t/m 8
Test jezelf
timer
10:00
Klaar?
  • Versterk jezelf woordsoorten
  • Test jezelf 5.7 
  • huiswerk maken
  • lezen leesboek

Slide 25 - Slide

Maken Grammatica 5.7 KGT
 opdr. 1, 3 t/m 8
Test jezelf
timer
10:00
Klaar?
  • Versterk jezelf woordsoorten
  • Test jezelf 5.7 
  • huiswerk maken
  • lezen leesboek

Slide 26 - Slide

Maak zelf een zin met een lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, werkwoord en voorzetsel.

Slide 27 - Open question