Taal 4 februari

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
de persoonsvorm
B
het onderwerp
C
alle werkwoorden in de zin
D
een werkwoordsvorm
1 / 10
next
Slide 1: Quiz
TaalBasisschoolGroep 8

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
de persoonsvorm
B
het onderwerp
C
alle werkwoorden in de zin
D
een werkwoordsvorm

Slide 1 - Quiz

Welke vraag levert het onderwerp op?
A
Wie/ wat + gezegde?
B
Waarom + gezegde?

Slide 2 - Quiz

Ik ben gisteren door de storm naar huis gelopen.
Wat is de persoonsvorm?
A
Ik
B
ben
C
gelopen
D
ben gelopen

Slide 3 - Quiz

Ik ben gisteren door de storm naar huis gelopen.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Ik
B
ben
C
gelopen
D
ben gelopen

Slide 4 - Quiz

Met welke vraag vind ik het onderwerp?
A
Wie/wat ben gelopen?
B
Wie/wat is gelopen?
C
Wie/wat ben ik?
D
Wie/wat ben ik gelopen?

Slide 5 - Quiz

Ik ben gisteren door de storm naar huis gelopen.
Wat is dan het onderwerp?
A
Ik
B
ben
C
naar huis
D
de storm

Slide 6 - Quiz

De kip en haar kuikens lagen te schuilen voor de windhoos.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
lagen
B
te schuilen
C
lagen te schuilen

Slide 7 - Quiz

De kip en haar kuikens lagen te schuilen voor de windhoos.
Wat is het onderwerp?
A
de kip
B
haar kuikens
C
de kip en haar kuikens
D
de windhoos

Slide 8 - Quiz

De wind werd steeds heftiger.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
de wind
B
werd
C
steeds
D
werd steeds

Slide 9 - Quiz

De wind werd steeds heftiger.
Wat is het onderwerp?
A
de wind
B
steeds
C
heftiger

Slide 10 - Quiz