Thema 4, dictee 3

Werkwoord: niezen
hij .............
TT
1 / 36
next
Slide 1: Open question

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Werkwoord: niezen
hij .............
TT

Slide 1 - Open question

Tegenwoordige tijd
In de tegenwoordige tijd heb je drie verschillende vormen

vormen 
wat gebeurt er
voorbeeld
Ik-vorm
alleen stam
ik pak
Hij-vorm
stam + t
hij pakt
Wij-vorm
hele werkwoord
wij pakken

Slide 2 - Slide

Werkwoord: worden
hij .............
TT

Slide 3 - Open question

Werkwoord: werken
wij .............
TT

Slide 4 - Open question

Spelling, verleden tijd zwakke werkwoorden

Slide 5 - Slide

Zwakke werkwoorden blijven in een andere tijd hetzelfde klinken.



Bijvoorbeeld:
wacht - wachtte
dans - danste
kook - kookte
teken - tekende

Slide 6 - Slide

Vervoegen vt
Bij het vervoegen van zwakke werkwoorden gebruik je;

't ex-kofschip.

Eindigt de stam op een van de medeklinkers uit dit woord, 
Ja    -  +te(n).
Nee -  +de(n).

Slide 7 - Slide


VT

Slide 8 - Open question

werkwoord: maken
VT
De mensen ...... een koprol.

Slide 9 - Open question

stappenplan zwakke werkwoorden

1. schrijf eerst de IK-VORM TEGENWOORDIG TIJD op.
2. Kijk naar de stam van het werkwoord (haal en eraf) Grazen
3. Zit deze  letter Graz in 't x kofschip


VT
ik graas
Nee, dan wordt het de of den
Ja, dan wordt het te of ten

Slide 10 - Slide

werkwoord: niezen
VT
De dame ........ in haar elleboog.

Slide 11 - Open question

werkwoord: leven
VT
Wanneer ......... de neanderthalers?

Slide 12 - Open question


vt (verleden tijd)

Slide 13 - Open question


vt (verleden tijd)

Slide 14 - Open question


vt (verleden tijd)

Slide 15 - Open question

Verleden tijd: sterke werkwoorden 

Slide 16 - Slide

Sterke werkwoorden veranderen dus van klank, dat kan best moeilijk zijn. Er zijn geen regels voor, je moet ze onthouden.

Makkelijk is dat je altijd opschrijft wat je hoort, er komen geen extra letters bij

Ik bied.            Ik bood (boden)

Twijfel je tussen een t of een d, maak het woord langer

Slide 17 - Slide

werkwoord: WINNEN
VT
Ik win
Hij win
Wij winnen
TT

Slide 18 - Open question

werkwoord: zoeken
VT
Ik zoek
Hij zoekt
Wij zoeken
TT

Slide 19 - Open question


VT

Slide 20 - Open question


VT

Slide 21 - Open question


VT

Slide 22 - Open question


VT

Slide 23 - Open question


VT

Slide 24 - Open question

werkwoord: krijgen
We ......... vorige week met
rekenen.
VT
Ik krijg
Hij krijgt
Wij krijgen
TT

Slide 25 - Open question

werkwoord: ONTBIJTEN
Ik .........
VT
Ik ontbijt
Hij ontbijt
Wij ontbijten
o
TT

Slide 26 - Open question

werkwoord: glijden
Hij .........  van de glijbaan.
VT
Ik glijd
Hij glijdt
Wij glijden
TT

Slide 27 - Open question

werkwoord: smelten
Vorig jaar ......... het ijs langzaam.
VT
Ik smelt
Hij smelt
Wij smelten
TT

Slide 28 - Open question

werkwoord: SCHRIJVEN
Gisteren .... de leerlingen een brief.
VT
Ik schrijf
Hij schrijft
Wij schrijven
SCHRIJVEN
TT

Slide 29 - Open question

werkwoord: bevallen
De pennen ........ goed.
VT
Ik beval
Hij bevalt
Wij bevallen
TT

Slide 30 - Open question

werkwoord: SCHUIVEN
Jan ....... zijn stoel achteruit.
VT
Ik schuif
Hij schuift
Wij schuiven
TT

Slide 31 - Open question

werkwoord: helpen
Roos ...... haar zusje.
VT
Ik help
Hij helpt
Wij helpen
TT

Slide 32 - Open question

werkwoord: denken
Ik ...... aan mijn opa.
VT
Ik denk
Hij denkt
Wij denken
TT

Slide 33 - Open question


VT

Slide 34 - Open question


VT

Slide 35 - Open question


VT

Slide 36 - Open question